>>>  Laatst gewijzigd: 2 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Plato Verzameld Werk PLATO
Theaetetus (Verzameld Werk, deel 2, editie Xaveer de Win)
Antwerpen / Baarn: Nederlandsche Boekhandel / Ambo, 1978;
ISBN 90 2890 3380 (DNB) / 90 2630 4242 (Ambo)

De context van de gesprekken die volgen wordt als zo vaak eerst gegeven. Socrates is nu weliswaar dood, maar Euclides vertelt aan Terpsio over een gesprek dat Socrates vroeger ooit voerde met Theaetetus en Theodorus en dat hij uit zijn herinneringen heeft opgeschreven.

Wat is kennis? Is geleerdheid hetzelfde als kennis?

[Al op p.382 weer zo'n formulering als ... 'als de geleerden geleerd zijn dan is dat door de geleerdheid'. Alsof een abstract woord een eigenschap van iemand veroorzaakt, zo klinkt dat. Maar zo ligt het natuurlijk niet. 'Geleerdheid' is niet iets dat bestaat als een hond bestaat. Het bestaat alleen maar als een woord dat bepaalde eigenschappen van mensen samenvat: als dat woord op iemand van toepassing is noemen we die persoon 'geleerd', anders niet. Een betere formulering zou zijn: 'Als we geleerden zo (namelijk 'geleerd') noemen, dan is dat omdat we vinden dat het woord 'geleerdheid' op hen van toepassing is.' Iemand IS niet geleerd, we NOEMEN iemand geleerd. 'Geleerdheid' doet of veroorzaakt helemaal niets, het is een woord dat wij al of niet terecht gebruiken. En dat 'al of niet terecht' heeft te maken met normatieve zaken"wat de ene cultuur 'geleerd' noemt, noemt de andere niet zo.]

De leidende vraag van het boek wordt 'Wat is kennis?' (383) De eerste reactie van Theaetetus is er weer een in de lijn van voorgaande dialogen: hij somt particuliere gevallen op van kennis, zoals 'de schoenmakerskunst' als kennis want kennis van het vervaardigen van schoenen. Socrates zegt dan terecht: ik vraag niet waarop kennis zoal betrekking heeft of wel naar voorbeelden van "kennis is kennis van dit of dat" (385), maar naar wat "kennis op zichzelf genomen" (384) is.

[Ik krijg hier trouwens toch sterk de indruk, dat het inderdaad om algemene begrippen gaat ("onder één term samen te vatten, met behulp waarvan we al die machten zullen aanduiden" (385) zegt Theaetetus; en Socrates zelf noemt het "het wezen der dingen" (387), "talrijke gevallen onder één vorm samenvatten (...) vele kennissen onder één enkele benaming vatten" (387).]

Is kennis waarneming?

Alvorens hier op in te gaan vertelt Socrates Theaetetus eerst over zijn 'verloskunst': het bij mensen te binnen brengen van de waarheid, en zo verder, in opdracht van de godheid. Daarna komt Theaetetus' volgende definitie (392): kennis is waarneming. Onmiddellijk volgt een koppeling door Socrates naar Protagoras' 'homo mensura'-leer: "zoals de dingen zich telkens aan mij voordoen, zo zijn ze ook voor mij; zoals ze u toeschijnen, zo zijn ze daarentegen voor u" (392). Wat de een als koude wind ervaart, ervaart de ander als wind van redelijke temperatuur. Vraag voor Socrates is dan natuurlijk:

"Wat zullen we dan van die wind, op zichzelf beschouwd, zeggen? Dat hij koud is? of niet koud? Of zullen we met Protagoras geloven dat hij koud is voor hem die rilt, maar niet voor hem die niet rilt?"(393)

[Ik vind dat een onzinnig soort vraag: van de ene kant is de subjectieve waarneming van de temperatuur van de wind moeilijk te ontkennen en bovendien nog zeer zinnig ook, van de andere kant is de tegenoverstelling met een voor zichzelf objectief bestaande wind voor mijn gevoel ondoordacht. 'Wind op zichzelf beschouwd', wat betekent dat in dit verband? De wind is er, maar hij is er altijd voor mensen. Wij zijn het ook die over de wind praten, en stellen kenmerken van wind vast op grond van onze waarnemingen. Die waarnemingen kunnen wel geobjectiveerd worden door bijv. een maatstaf af te spreken als 'graden celcius' en een apparaatje te maken waarmee we die maatstaf aan de temperatuur van de wind kunnen voorhouden. We kunnen dan zeggen: deze wind heeft een temperatuur van 24.4 graden Celsius. Wat noch betekent dat het nu gaat om 'de wind op zichzelf' noch uitsluit dat de ene mens die temperatuur benoemt als koud en de andere mens die temperatuur aanduidt als redelijk.]

Socrates beschouwt als gevolg van die opvatting over kennis dat niets nog een zelfstandige en absolute individualiteit is (393), want niets is, alles wordt, alles is in voortdurende beweging (394-5), een ding verschijnt nooit identiek (396).

[De Win duidt dit in een kop aan met de leer van het universele mobilisme. De volgende paragraaf spreekt De Win in de kop van 'absoluut relativisme'. Dat is, zo ver ik nu weet, het enige dat ik vervelend vind aan de uitgave van De Win: die kopjes bevatten in feite al bestaande interpretaties van Plato in heel bepaalde termen. Dat stoort mij vooral als in de tekst verder die termen helemaal niet voorkomen. Maar goed.]

[Waarneming zou daarmee volledig subjectief zijn. Socrates gebruikt graag relationele begrippen als groot-klein, meer-minder om te laten zien dat wat 'groot' genoemd wordt soms 'klein' genoemd wordt, afhankelijk van de context. Hier vanwege de verwarring van Theaetetus op dit punt de beroemde opmerking over de verwondering:]

"Want dát is nu juist karakteristiek voor de filosoof: het gevoel 'verwondering'. Er is inderdaad geen ander begin van de filosofie dan dit."(398)

In de volgende sectie (399-407) wordt het onderzoek naar de waarneming voortgezet op basis van de eerder gegeven theorie dat alles in beweging is en niets IS. We mogen geen immobiliserende uitdrukkingen gebruiken, volgens mensen als Protagoras. Maar is dat een goede theorie?

"Wel, zeg me nog eens of ge er vrede mee kunt nemen dat goed, schoon, en alles waar we het daareven over hadden, niet iets bepaalds is, maar altijd wordt."(401)

Maar het antwoord kan pas gegeven worden als ook bezwaren tegen de theorie 'kennis is waarneming' worden beproken, zoals: hoe kunnen we weten dat we niet in koorts waarnemen of anderszins hallucineren? hoe kunnen we weten dat we nu niet dromen in plaats van wakker te zijn?

[Het zijn bezwaren tegen de nadruk op de waarneming die in heel de geschiedenis van de kennistheorie blijven terugkomen. In feite is de mogelijke reactie terug even radicaal: ook al hallucineer ik dat ik de koning van Spanje ben, dan nog is dat wat ik waarneem, dan nog is dat voor mij de ware werkelijkheid. De conclusie is dus nog steeds naar Protagoras:]

"... de mening die iemand er, in elk bepaald geval, op nahoudt, is waar voor hem die er die mening op nahoudt."(403)

Bezwaren tegen het idee dat 'de mens de maat is van alle dingen'

De 'homo mensura'-leer is dus nog steeds niet weerlegd. Maar nu komt Socrates met bezwaren. Het eerste bezwaar dat naar voren komt is: wanneer iemand via zijn gewaarwordingen en waarnemingen opinies vormt die alle juist en waar en werkelijk zijn voor hem, wanneer wij zelf de maat zijn voor de waarheid en het werkelijkheidsgehalte van onze kennis, waarom dan nog leraren en geleerden om ons kennis bij te brengen? waarom dan nog opinies willen onderzoeken en weerleggen? (408)

Het tegenargument is ongeveer (417) dat het wel degelijk mogelijk blijft dat sommige mensen op sommige punten geleerder zijn dan andere, en dat je anderen op grond daarvan wel op betere (niet meer ware!) gedachten kunt brengen als leermeester. Blijkbaar - zegt Socrates op 421 - gaat ook iedereen, gezien de behoefte aan leermeesters en het aanbod ervan, uit van de opvatting dat onder mensen geleerdheid en onwetendheid bestaan. Maar daarmee accepteer je volgens Socrates ook dat sommige mensen meer de waarheid kennen dan andere.

Een fundamenteler bezwaar van Socrates hier is dat elke opvatting waar is wanneer je uit gaat van de opvatting van Protagoras, dus ook de opvatting dat Protagoras' 'homo mensura'-leer onwaar is.

"Dus zou hij het er mee eens zijn om zijn eigen opinie als vals te erkennen, indien hij toegeefdt dat de mening van hen, die de zijne vals beschouwen, waar is? (...)
En dus zal ook de Waarheid van Protagoras, die immers door allen wordt betwist, voor niemand waar zijn: noch voor iemand anders, noch voor hemzelf."(423)

[Nee, dat is onzin: dit gaat stiekem uit van één universele waarheid. Protagoras zou nog kunnen zeggen dat hij zijn opvatting waar blijft vinden, ook al vinden anderen zijn opvatting onwaar. Zijn probleem zou alleen maar zijn dat zijn 'homo mensura'-leer een theorie is die voor hém waar is zonder dat hij iets kan zeggen over de waarheid ervan voor ánderen. Maar tegelijkertijd is dat zijn redding tegenover Socrates' argument, omdat hij kan zeggen dat weliswaar iedereen zijn theorie onwaar kan vinden, maar dat hij hem waar vindt en daarmee dan ook helemaal niet kan zitten met wat anderen voor waar of onwaar houden. Wat anderen zeggen is in zo'n wereld helemaal niet belangrijk.]

Protagoras' opvatting wordt tot op zekere, nogal banale hoogte geaccepteerd:

"... nl. dat de dingen voor iedereen meestal zijn, zoals ze hem toeschijnen: warm, droog, zoet, en alles wat tot dat type behoort? Maar in bepaalde gevallen zal Protagoras, onderstel ik, wel toegeven dat de ene mens de andere overtreft."(424)

Namelijk waar het gaat om ziekte en gezondheid, of om bepalingen wat voor de staat het meest bevorderlijk is. Anders gaat het wanneer het draait om rechtvaardig / onrechtvaardig, vroom / onvroom:

"Dáár houdt men graag met klem staande dat niets van dat alles, van nature uit, een eigen bestaan bezit: alleen de opinie der gemeenschap daarover wordt wáár op het ogenblik waarop die mening er is en zolang als ze blijft."(424)

Aard en taak van de filosofie

Volgt een van de vele intermezzo's (425-431) in deze dialoog. Deze gaat over het verschil tussen retorici / sofisten en anderen die zich met ongeveer de gelijke dingen bezig houden, en de filosofen. Waarmee ook uitspraken gedaan worden over de aard en de taak van de filosofie.

De invulling van filosofie die Plato hier geeft, is duidelijk van de concrete alledaagse wereld afgericht: filosofen kennen de markt niet of welke publieke vergaderplaats ook, noch interesseren ze zich voor afkomst, kuiperijen, rijkdom, etc.

"Neen, in alle waarheid is alleen zijn lichaam in de staat gevestigd en aanwezig; zijn geest echter, die dat alles voor gering, ja voor niets houdt en het versmaadt, zweeft overal heen: zowel, naar het woord van Pindarus onder de aarde waarvan hij het oppervlak meet [geometrie], als boven de hemel waar hij de sterren bestudeert [astronomie]. De totale natuur van elk wezen in zijn geheel onderwerpt hij aan een totaal onderzoek - maar zonder af te dalen naar een der vlak nabij liggende dingen."(427)

[Let wel op dat filosofie hier dus ook de wetenschappen omvat, zoals wij die vandaag de dag kennen.]

Volgt het verhaal van het Thracische meisje dat Thales in een kuil ziet donderen omdat hij te veel op de hemel let en hem uitlacht.

"Dezelfde schimpscheut kan gericht worden tegen allen die zich aan de filosofie wijden. Hij kent inderdaad zelfs zijn naaste buurman niet, hij weet niet wat die doet, hij weet zelfs maar amper of die een mens is of een ander schepsel. Maar wat de mens is, door welke specifieke activiteit of passiviteit zulke natuur zich van de andere dient te onderscheiden: dat zoekt hij, dat wil hij uitmaken ten koste van alle inspanningen."(427)

De filosoof wil uitstijgen boven alle chicanes-uit-eigenbelang, hij wil komen tot

" ... de beschouwing van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid op zichzelf, wat elk van beide is en waarin ze verschillen van alle andere dingen en van elkaar. (...) wil overgaan naar de beschouwing van het koningschap en van het menselijk geluk en ongeluk in het algemeen, van hun natuur, van de manier waarop het de menselijke natuur toekomt het ene te verkrijgen, het andere te vermijden."(429)

"Men mag het hem niet kwalijk nemen als hij er naïef uitziet, goed-voor-niets, wanneer hij in slaafse werken terechtkomt, als hij er b.v. geen verstand van heeft zijn reisbeddezak in te pakken of spijzen met specerijen en zijn taal met gefleem te kruiden."(429)

"Ach, Theodorus, het kwaad kan nioet verdwijnen. Er moet immers altijd iets zijn dat tegenover het goede staat. En het een plaats bezorgen bij de goden, gaat toch ook niet! Zo moet het dan wel fataal rondwaren rond de sterfelijke natuur en rond dit aardse verblijf. Dat is de reden waarom we moeten trachten zo snel mogelijk van hier naar ginds boven te vluchten. Die vlucht nu bestaat er in aan god gelijk te worden voor zover het mogelijk is, en die gelijkwording betekent: rechtvaardig en vroom te worden met redelijk inzicht."(430)

"Laat mij echter de waarheid zeggen en die is zo: God is in geen enkel opzicht, op geen enkele wijze onrechtvaardig; Hij is integendeel in de hoogst mogelijke mate rechtvaardig. Nooit zal iets grotere gelijkenis met Hem bereiken dan deze: dat iemand onzer op zijn beurt zo rechtvaardig mogelijk wordt."(430)

[Waaruit maar weer eens blijkt dat Socrates er allerlei religieuze vooronderstellingen op na houdt die hij voor waar aanneemt en dat hij met die houding van 'ik weet niets en vind niets' een spelletje speelt.]

[In Plato's opvattingen over de taak van de filosofie zit een merkwaardige dubbelzinnigheid. Wanneer je van 387-392 het stuk over Socrates' vroedvrouwenmethode leest, krijg je als zo vaak de indruk dat de taak van de filosofie een heel praktische is: mensen via een bepaalde methode terugvoeren naar de deugd, de rechtvaardigheid, de schoonheid, de wijsheid, de ware kennis, etc. en op die manier naar het hoogste geluk. Je mag toch aannemen dat dat hoogste geluk ook al op aarde genoten kan worden, ook al is dat moeilijker dan na de dood. Dat is dan de praktische betekenis van de filosofie voor individuele mensen die er mee in aanraking komen.]

[Daarnaast zit er zoveel impliciete en expliciete kritiek op maatschappelijke wantoestanden in de dialogen, dat je je onmogelijk kunt verenigen met het idee dat filosofen de weg naar de markt niet kennen, enzovoort. En dat kun je voor allerlei van die opmerkingen herhalen, waarin een beeld van filosofie wordt opgehangen waarin wereldvreemdheid zo centraal lijkt te staan. Socrates geeft zelf echter nooit de indruk wereldvreemd te zijn, integendeel, hij kent zijn wereld door en door. Hij kent de weg naar de markt en de publieke vergaderplaatsen wel, maar wil hem niet gaan.]

[Kijk, en dat vind ik nu een heel andere kwestie. Ik heb er bezwaar tegen de filosofie en de filosofen af te schilderen als wereldvreemd in de betekenis van: de wereld niet kennen, niet aansluiten bij de problemen van die wereld, niet onderzoekend bezig zijn met die alledaagse en vaak voorkomende themaatjes en problemen waarmee mensen zoal worstelen. Ik heb er ook bezwaar tegen ze als wereldvreemd af te schilderen in de betekenis van: zij hebben aan deze wereld niets bij te dragen, noch aan individuele mensen en hun geluk, noch aan de maatschappelijke instellingen en de rechtvaardigheid ervan. Ik heb er géén bezwaar tegen filosofen en filosofie af te schilderen als wereldvreemd, wanneer daarmee bedoeld wordt dat een filosoof zich niet laat meeslepen door de vanzelfsprekendheden van deze wereld en voortdurend gericht blijft op de menselijke waarden die niet plaats- en tijdgebonden zijn.]

[Inderdaad vind ook ik dat filosofen niet de gevangene van de tijd, de maatschappij, de cultuur horen te zijn, en zich met tijdloze dingen horen bezig te houden. Maar Plato maakt hier van de filosoof een onhandige, onpraktische, onrealistische dromer die maar zo snel mogelijk dood wil zijn om het eeuwige geluk te kunnen smaken. Dat is een karikatuur, die vandaag de dag nog steeds bestaat: de filosoof als zwever, als pure theoreticus, als van de aarde en de wereld en de mensen af gericht in plaats van er naar toe gericht. En precies die karikatuur vormt voor veel filosofen de legitimatie om wereldvreemd te blijven in de eerste én tweede betekenis.]

[Ik begrijp ook niet hoe Plato die karikatuur kan schilderen, gezien de hele manier waarop Socrates filosofie bedrijft. Beginnen sinds de Phaedo - sinds de dood van Socrates - voor Plato het pessimisme en het religieuze verlossingsverlangen een grotere rol te spelen? Heeft hij het opgegeven om de wereld te bekritiseren en te veranderen en gelooft hij nog slechts in een beloning van het streven naar rechtvaardigheid in een leven na de dood? Dat laatste is een zwak, zoals altijd: wanneer het aardse streven naar rechtvaardigheid alleen maar verdedigd kan worden door te verwijzen naar de beloning in het hiernamaals, dan is er iets fundamenteel mis.]

[Waarom hebben denkers altijd de behoefte gehad alle strengheid met die verwijzing naar het 'hiernamaals' te legitimeren en om bepaalde waarden en normen te onderstrepen met een verwijzing naar een autoriteit die op grond van die waarden en normen de mensen zal beoordelen na de dood? Waarom is het hun nooit gelukt te zeggen: streef deze waarden en normen na, want dat is het beste voor mensen tijdens dit leven; jij profiteert weliswaar kortstondig van een slecht bestaan, maar voor mensen in het algemeen heeft dat bestaan van jou de verkeerde gevolgen? Waarom hebben denkers mensen nooit alleen maar op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van hun medemensen gewezen en in plaats daarvan gewezen op een buitenaardse autoriteit en op gevolgen voor een buitenaards bestaan zodat mensen nooit geleerd hebben aards te denken, voor hun medemensen te denken, voor toekomstige generaties te denken?]

[Ook Plato wijst me nu teveel op de Echte Aarde, terwijl de enige echte aarde, de enige echte wereld de wereld is waarin we met zijn allen als mensen samenleven en het ook voor de toekomst zullen doen.]

Terug naar de 'homo mensura'-leer: veelheid en eenheid, beweeglijkheid en onbeweeglijkheid

Terug naar de problematiek van de kennis en de vraag of iedere mening even waar is. Erkend wordt weer dat wat betreft voorspellende beweringen de een beter kan voorspellen dan de ander op een bepaald punt omdat hij op dat punt geleerder is (434). Het onderzoek erna gaat zowel over het mobilisme van mensen als Heraclitus als het immobilisme van Melissus en Parmenides. Later - p.442 - wordt dat laatste buiten de deur gehouden, waarbij Socrates trouwens blijkt geeft van een enorm respect voor Parmenides, nu wordt eerst het mobilisme ad absurdum gevoerd is (437-441) met als conclusie:

"En ziehier nu, dunkt me, wat duidelijk is gebleken: dat, indien alles beweegt, elk antwoord, op om het even welke vraag, gelijkelijk juist is. Zeggen dat het er 'zo' mee staat, is niet juister dan zeggen dat het er 'niet zo' mee staat, of, als ge wilt, dat het zo of niet zo wordt. Dan vermijden we, door zo te spreken, onze vlietende vrienden te immobiliseren."(440)

En eigenlijk mag je dus niet eens in die termen spreken omdat de taal hier tekort schiet omdat ze altijd vastlegt.

"Neen, zij die deze theorie voorstaan, moeten een andere manier van spreken invoeren. Want nu bezitten ze geen woorden die passen bij hun onderstelling."(440-1)

"En daarmee, Theodorus, zijn we dan met uw vriend [Protagoras - GdG] klaargekomen. We geven hem nog altijd niet toe dat ieder mens maat is van alle dingen. Alleen voor een verstandig man willen we dat erkennen. En dat kennis waarneming is, zullen we evenmin toegeven, tenminste niet op grond van de leer dat alles beweegt."(441)

Is kennis waarneming?

Zintuigen zijn de instrumenten van de ziel, zo wordt op p.443 gesteld:

"En met deze vorm, door de zinnen als door instrumenten, nemen we alles waar wat waarneembaar is."(443)

[Opnieuw wordt dus een religieuze vooronderstelling aangenomen, namelijk dat de ziel bestaat en een vorm is. De uitwerking is overigens meer in een richting als die van Kant's categorieën.]

De ziel stelt bijvoorbeeld in alle verschillende waarnemingen vast: hun zijn en niet-zijn, hun gelijkheid en ongelijkheid, hun identiek-zijn en hun verschillendheid, etc. (444). Over de kennis van de ziel wordt op p.445 gezegd dat zij "sommige dingen zelf en door zichzelf, andere door lichamelijke vermogens beschouwt." Tot de eerste hoort de beschouwing van het Zijn, en ook het zijn dus van schoonheid etc. Alleen iemand die door veel scholing en inspanning het zijn van de dingen met zijn ziel kan kennen en bereiken, kent de waarheid en heeft daarmee kennis. Conclusie over de koppeling tussen waarneming en kennis is dan ook:

"Zo ligt dus de kennis niet in de indrukken, maar in de redenering over die indrukken. Híer [in de redenering] is het immers blijkbaar mogelijk het zijn en de waarheid te bereiken, wat dáár onmogelijk is."(446)

Volgt de behandeling van de omschrijving van kennis als een ware mening. Waarbij uitvoerig op het probleem wordt ingegaan of iemand een onware voorstelling / onware (valse) mening kan hebben van iets (447-469) via een theorie over de relatie tussen het geheugen (een wasblok) en de waarneming en het gebrek aan overeenstemming ertussen, etc. Er bestaan - zo wordt geconcludeerd op p.460 - dus ware en valse meningen, al naar gelang waarnemingen snel en juist gekoppeld worden aan opgeslagen merktekens in het 'innerlijke wasblok'. Maar een juiste mening is ook mogelijk zonder kennis (469-70). Waarbij tot slot ingegaan wordt op dat kennis een ware mening 'met redenen omkleed', 'gemotiveerd' hoort te zijn, of anders gezegd dat men daarover 'verantwoording' dan wel 'een verklaring' kan afleggen (470 en 479).

[Maar uiteindelijk is er net als in de andere dialogen geen antwoord op de vraag wat kennis edigenlijk , op zichzelf genomen is. Alle voorgestelde definities zijn besproken, en steeds blijkt dat er bezwaren mogelijk blijven.]