>>>  Laatst gewijzigd: 2 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Plato Verzameld Werk PLATO
Meno (Verzameld Werk, deel 1, editie Xaveer de Win)
Antwerpen / Baarn: Nederlandsche Boekhandel / Ambo, 1978;
ISBN 90 2890 3380 (DNB) / 90 2630 4242 (Ambo)

Het boek Meno gaat nadrukkelijk over de deugd. De leidende vraagstelling wordt meteen in het begin door Meno geformuleerd: kan de deugd onderwezen worden of via oefening verworven worden? of is de deugd door de natuur in mensen al of niet aanwezig? De thematiek is dus gelijk aan die van het boek Euthydemus. Socrates doet weer alsof hij van niets weet en stelt daarnaast opnieuw dat hij nog nooit iemand is tegengekomen die een antwoord had op die vragen. Of Meno maar zo vriendelijk wil zijn om zelf een antwoord te geven op zijn vragen.

Allereerste punt is - als in eerdere dialogen - dat Meno allerlei verschillende deugden voor verschillende mensen noemt, maar niet het identieke in al die particuliere gevallen weergeeft (499). Hij beschrijft niet "het algemene karakter ervan"(500), geeft niet dezelfde eigenschappen zoals die in alle particuliere gevallen spelen, beschrijft niet hetzelfde in de veelheid, 'wat in al deze dingen hetzelfde is'. (502-3).

Meno definieert 'deugd' vervolgens als 'verlangen naar schoonheid, bij machte zijn zichzelf het schone te bezorgen' (507) Het schone willen is het goede willen, constateert Socrates. Blijkbaar is het dan ook mogelijk dat mensen het slechte willen, deels omdat ze denken dat dat het goede is, maar zelfs ook geregeld terwijl ze weten dat het het slechte is.

[Hier wordt dus weer gesproken over de kwestie dat het onmogelijk is het slechte te begeren / willen. Nu wordt dat wat verder uitgelegd. Citaat:]

"Dan is het ook duidelijk dat de mensen die het slechte niet kennen, dat slechte ook niet begeren. Wat ze begeren is: datgene wat ze voor goed houden, al is dat dan ook in werkelijkheid slecht. Bijgevolg: zij die van het slechte onkundig zijn en in de mening verkeren dat het goed is, begeren klaarblijkelijk het goede."(508)

[Alleen wordt weer zeer gemakkelijk heengestapt over dat mensen willens en wetens het slechte willen, ook al schaadt het hen.]

Er komt een aanvulling op de definitie van Meno en die wordt dan: 'het vermogen zichzelf het goede te bezorgen op rechtvaardige en vrome wijze'(509). Maar omdat rechtvaardigheid en vroomheid al gezien worden als onderdeel van de deugd leidt dat weer tot 'deugd als veelheid' in plaats van 'deugd voor wat ze eigenlijk is'.

[In feite dus weer een logische truc met taal: wanneer je eigenschappen gaat noemen van iets zit je nog op het spoor van de veelheid en benoem je niet wat het 'eigenlijk' is. 'Geheel' en 'deel' als woorden zijn gemakkelijk te misbruiken. Socrates is zich hier wel bewust van het logische probleem. Hij zegt tegen Meno:]

"Dat was nl. ook de reden, als ge het u nog herinnert, waarom we, toen ik u mijn antwoord gaf nopens de vorm, elke vorm van antwoord verwierpen waarin getgracht wordt het antwoord te formuleren door middel van begrippen die we nog aan het onderzoeken zijn en waarover we het nog niet eens zijn geworden. (...) Neen, altijd dient dezelfde vraag opnieuw te worden gesteld wat de deugd is, voordat ge erover kunt zeggen wat ge zegt [met gebruik van begrippen als rechtvaardigheid e.d. waarvan de definitie ook nog niet duidelijk is - GdG]. Of vindt ge dat ik onzin praat? "(511)

Met andere woorden: de deugd is dan nog niet bepaald, omdat rechtvaardigheid en vroomheid en goedheid deel uitmaken van de deugd. Maar - zo vraagt Meno - hoe kun je het wezen van de deugd bepalen als je niet weet wat deugd is, en beweegt zich darmee op een gedachtenlijn van de Sofisten die stelt dat je niet kunt leren kennen wat je niet weet en niet hoeft te leren kennen wat je al wel weet (513).

Socrates vindt dat onzinnig en komt met zijn zogenaamde anamnese-opvatting: de ziel is onsterfelijk en heeft in vele levens alles al leren kennen, dus ook de deugd. Mensen zijn in staat zich dat te herinneren, of zich te binnen te brengen. Dat is wat we 'leren' noemen. Hetgeen hij demonstreert met een slaaf ten aanzien van geometrie.

[Hij zegt dat hij de slaaf alleen maar vragen stelt (naar zijn mening vraagt) en geen onderricht geeft (hem niets leert of uitlegt). Maar waarom zou vragen stellen geen onderdeel uitmaken van onderricht geven? Het is een schijntegenstelling. En als je concreet de dialoog volgt zit er ook heel wat uitleg in. Toch wordt dit voorbeeld gezien als een zoeken naar wat we niet weten door het ons weer te binnen te brengen, te herinneren.]

Het zoeken naar wat de deugd eigenlijk is wordt hiermee gestaakt, maar wel wordt teruggekeerd naar de beginvragen over de aanleerbaarheid van de deugd etc, al kan dat volgens Socrates eigenlijk niet omdat dat de verkeerde onderzoeksvolgorde is.

Maar wat die kwestie betreft: de deugd kan niet een soort van kennis of inzicht zijn, want dan zouden er leraren moeten zijn die de deugd onderwijzen. Noch de sofisten noch de staatslieden noch de dichters van vroeger en nu komen voor dat predikaat 'onderwijzer van de deugd' in aanmerking (hetgeen hierboven ook al eens beweerd werd).

"Welnu, als noch de sofisten, noch de mensen die persoonlijk gentlemen zijn, de zaak [de deugd - GdG] kunnen onderwijzen, is het dan niet duidelijk dat ook anderen het niet zullen kunnen?"(539)

Deugd hoeft echter niet een wetenschap / soort kennis / soort inzicht te zijn, kan namelijk ook gebaseerd zijn op een juiste mening. Juiste meningen zijn echter vluchtig en zijn niet veel waard wanneer we ze niet vastleggen met oorzakelijkheidsredeneringen. En dat is het zich-te-binnen-brengen. Eenmaal op die manier vastgelegd worden juiste meningen dus wetenschap en daarom is wetenschap waardevoller dan juiste meningen (542). Maar ook het giswerk van de juiste meningen kan leiden tot goede handelingen en goed leiderschap.

"Dan besluit ik ook dat juiste mening niet minder goed noch minder nuttig is dan wetenschap met het oog op het handelen, en dat de man-met-juiste-mening niet hoeft onder te doen voor de man-met-wetenschap."(542)

Omdat deugd dus noch van nature aangeboren is noch onderwezen kan worden, moet deugd ook door goddelijke inspiratie en gunst bij mensen tot stand kunnen komen "zonder dat het verstand erbij betrokken is." (545). Slotconclusie:

"Op grond van die redenering, Meno, blijkt dus de deugd bij de mensen, bij wie ze aangetroffen wordt, door een goddelijke gunst aanwezig te zijn. Zekerheid daarover zullen we echter slechts dàn bezitten, wanneer we, vooraleer de vraag te stellen op welke wijze de deugd in de mens komt, eerst ondernemen uit te maken wat de deugd - louter op zichzelf genomen - wel zijn mag."(545)