>>>  Laatst gewijzigd: 2 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Plato Verzameld Werk PLATO
Phaedrus (Verzameld Werk, deel 4, editie Xaveer de Win)
Antwerpen / Baarn: Nederlandsche Boekhandel / Ambo, 1978;
ISBN 90 2890 3380 (DNB) / 90 2630 4242 (Ambo)

Het gesprek in dit boek gaat tussen Socrates en Phaedrus. Phaedrus vertelt over het onderhoud dat hij tevoren had met Lysias, een onderhoud waarin Lysias een rede hield over de liefde met als insteek dat men de niet-minnaar eerder ter wille moet zijn dan een minnaar. Socrates reageert met humor:

"Hoe edelmoedig van hem! Laten we hopen dat hij nog eenmaal schrijft dat men liever een arme behoort ter wille te zijn dan een rijke, liever een oude dan een jonge, liever ... ja, noem maar al de misères op die mij, en de meesten onder ons beschoren zijn. Voorwaar, dat zouden eens recht humane woorden zijn, woorden van publiek nut!"(8)

De niet-verliefde ter wille zijn

Lysias stelling is dat een verliefde 'onder dwang' handelt, terwijl een niet-minnaar in vrijheid handelt. Het gevolg: wanneer de hartstocht voorbij is zal een minnaar boos zijn over alle moeite die hij heeft moeten doen en spijt hebben van alle cadeaus die hij aan zijn minnaar gaf, terwijl de niet-verliefde de ander niets zal verwijten omdat hij voor dat alles zelf gekozen heeft. Ook de stelling dat verliefden hun geliefde boven alles en iedereen beminnen ten nadele van anderen laat zien dat verliefden hun verstand kwijt zijn: later worden ze immers verliefd op een ander en beweren vervolgens weer hetzelfde. Een niet-verliefde zal daar door zijn zelfbeheersing heel wat verstandiger in zijn en kan daarom ook uit meer mensen kiezen. Ook zal hij stukken minder jaloezie kennen en daardoor niet proberen de ander van iedereen te isoleren uit angst dat zijn geliefde anderen beter en aantrekkelijker vindt. Een niet-minnaar heeft ook niet de neiging om vanuit hartstocht alleen af te gaan op de uiterlijke kenmerken van de geliefde of om hem voortdurend naar de mond te praten omdat hij bang is hem kwijt te raken.

[Niet slecht gezien van die Lysias. In de praktijk komt het daar inderdaad vaak op neer.]

Na de weergave van de rede van Lysias moet Socrates zijn reactie geven. Socrates vertelt over de tweestrijd in ons tussen de (ingeboren) begeerte naar genot (in de vorm van vraatzucht, drankzucht, genotszucht in seksuele zin) en de (verworven) overtuiging die streeft naar het beste (bezonnenheid). Een verliefd iemand wil de geliefde zwakker en behoeftiger maken of houden en niet overtroffen worden, hij zal dus inderdaad zijn geliefde jaloers afhouden van anderen van wie hij kan leren, hij zal hetm met name ook afhouden van de 'goddelijke wijsbegeerte'.

"In 't algemeen moet hij alles in het werk stellen om de beminde in alle opzichten onwetend te houden, om hem in alles zijn minnaar naar de ogen te doen kijken. Komt het eenmaal zover, dan zal de knaap zijn minnaar het meeste genot, zichzelf echter de meeste schade bezorgen. Om te besluiten dan: op verstandelijk gebied, hetzij om leiding te geven, hetzij om met hem samen te werken, valt er helemaal geen voordeel te halen uit een man die verliefd is."(23)

[Socrates is het dus met Lysias eens: verliefdheid is in de praktijk schadelijk zowel voor de verliefde als de geliefde omdat die leidt tot een irrationeel omlaag halen van zowel jezelf als de ander. ]

Maar: Socrates realiseert zich ineens dat er iets fundamenteel fout is aan beide redevoeringen (die van Lysias en die van hemzelf) en vat dat als volgt samen:

"Als Eros nu is wat hij inderdaad is: een god of iets goddelijks, dan kan hij onmogelijk iets slechts zijn, terwijl nochtans beide redevoeringen van daareven over hem spraken als over iets slechts."(28)

[Ongetwijfeld volgt er nu een verhaal waarin die schadelijke alledaagse werkelijkheid van het 'houden van' en het kritiekloze geloof in een ander worden losgelaten in het voordeel van iets buiten alle werkelijkheid.]

Want er bestaat ook zoiets als 'edele liefde'. En nu wordt de omgekeerde stelling verdedigd dat iemand beter de verliefde dan de niet-verliefde terwille kan zijn.

De verliefde terwille zijn

"Zeker, als waanzin eenvoudigweg een kwaal was, dan zou die bewering [bovenstaande redenering - GdG] steekhoudend zijn. Doch in feite hebben we juist onze hoogste zegeningen te danken aan de waanzin, die ons waarlijk door een goddelijke gunst wordt verleend."(30)

"... de waanzin, die van god komt, [overtreft] in adel de bezonnenheid, die van de mensen komt."(31)

[Daar heb je hem weer: wat van de goden komt is beter dan wat van de mensen komt. Dat is de essentie van alle religies waaraan goden te pas komen en de reden waarom dat soort religies altijd en overal schadelijk zijn voor mensen.]

"Knappe koppen zal het bewijs wel niet overtuigen, doch wijzen zal het overtuigen. Vooreerst moeten we dan een juist inzicht krijgen in de natuur van de ziel - zowel de goddelijke als de menselijke - door na te gaan welke aandoeningen zij ondergaat en welke activiteiten ze uitoefent."(32)

[Er bestaat een soort van vijandschap tussen dat soort religies en 'knappe koppen' die bezonnen nadenken en rationeel inzicht belangrijker vinden dan de waanzin van het geloof - wat wat anders is dan de waanzin als inspiratie waarover Socrates het ook heeft. Dat soort religies eigenen zich ook altijd de wijsheid toe, valt mij op: je kunt blijkbaar niet wijs zijn wanneer je probeert rationeel te zijn. Socrates heeft hier typisch het normatieve vooroordeel: die knappe koppen moeten we wantrouwen omdat ze niet te overtuigen zijn met het 'bewijs' dat hij zal geven, een 'bewijs' dat zo ongeveer het niveau heeft van 'het is gods woord, dus is het waar' of 'het is waar, want het staat in (vul hier een 'heilig boek' in)'. Eerst wordt op een slechte manier 'logisch aangetoond' dat de ziel onsterfelijk en onvergankelijk is, omdat ze zichzelf beweegt en niet ontstaan is door voorafgaande oorzaken. Natuurlijk zou iemand nu kunnen vragen: 'wat is die ziel eigenlijk, kun je er een definitie van geven of zo?' Maar dan is het antwoord:]

"Omtrent haar vorm [idee; bedoeld wordt: van de ziel - GdG] dient evenwel het volgende te worden gezegd: beschrijven wat die voor iets is, zou in alle opzichten een absoluut goddelijke en erg omslachtige onderneming zijn; doch zeggen waarmee ze te vergelijken is, dat ligt in het bereik van een mens en is heel wat minder omvangrijk."(33)

[Oh, natuurlijk, alleen goden kunnen zo'n definitie geven .. Ook dat is wat dit soort religies altijd weer doen: zich op essentiële punten verschuilen achter hun goden, zich immuun maken voor kritiek, mensen zijn in die opvatting te zwak en min om dit soort diepe inzichten te kunnen hebben. Ook dat zijn normatieve keuzes: de goden zijn geweldig, de mensen zijn zwak. Wat dan blijkbaar nooit oplevert dat die mensen hun mond dan maar houden over god, het leven en de dood, het goede en het slechte, en zo verder: die opvatting voorkomt nooit dat gelovigen de hele tijd bezig zijn 'gods opvattingen' weer te geven die ze blijkbaar dus toch kunnen kennen.]

[Maar goed: mensen kunnen volgens Socrates dus alleen maar in analogieën praten en dus komt hij vanaf p.33 met een vergelijking van de ziel met een 'gevleugeld tweespan en zijn menner' waarbij het aantal vaagheden en zo maar aangenomen opvattingen legio is.]

Die analogie handelt over de 'bevedering van de ziel' (34), over de 'Vlakte der Waarheid' (36), de 'bovenhemelse streek' (35) die bewoond wordt door het

"kleurloze, vormloze, ontastbare, werkelijk-zijnde Zijn, alleen waarneembaar door het verstand, de stuurman der ziel, dat Zijn waarop alle ware kennis betrekking heeft."(35)

Maar dat is

"... niet echter de wetenschap waaraan wording vastzit, niet die welke verandert naargelang de dingen veranderen waaraan wij nu het zijn toeschrijven, doch de werkelijke wetenschap aangaan het werkelijke Zijn."(36)

[Het is dus wel een heel specifiek verstand, heel specifieke kennis en wetenschap, namelijk die die gericht is op het werkelijke Zijn, het onveranderlijke, ene, en die hebben niets te maken met die rationele verstandelijke aanpak die we zien in de wetenschap die zich met de alledaagse werkelijkheid bezig houdt met hun verandering en veelheid. Ook dit is typisch voor dit soort religies: omdat we de goden niet kunnen zien of horen bedenken we een speciaal orgaantje dat wél weet dat die goden bestaan en die goden wél kan kennen. Natuurlijk zouden we dat het 'geloofsorgaan' of 'godsorgaan' of 'het religieuze gen' kunnen noemen, maar dat is te duidelijk en te aanvechtbaar. Als gelovigen scheppen we liever een taalgebruik dat mensen de hele tijd op het verkeerde been kan zetten:we hebben kennis en wetenschap, maar het kennen van de goden is de 'ware' kennis en de 'werkelijke' wetenschap; we hebben een concrete werkelijkheid om ons heen maar de wereld van de goden is de 'ware werkelijkheid' het 'werkelijke Zijn / zijn / Zijnde'. Wat met die bijvoeglijke naamwoorden als 'ware' en 'werkelijke' bedoeld wordt is volstrekt onduidelijk, als we maar willen aannemen dat die kennis en werkelijkheid belangrijker zijn dan de gewone kennis en wetenschap en werkelijkheid van mensen. Ook wordt de hele tijd gesuggereerd dat de werkelijkheid van de goden het onveroorzaakte beginsel is, het onbeweeglijke en onveranderlijke en ondeelbaar ene, terwijl de menselijke werkelijkheid veelvormig en vergankelijk is. Waarmee dus opnieuw het normatieve standpunt wordt ingenomen dat mensen en hun werkelijkheid minder belangrijk zijn dan de goden, met alle gevolgen van dien.]

Alleen een wijsgeer begrijpt de Taal der Vormen (38), heeft de gave der herinnering, en verwijlt bij het eeuwige en in de nabijheid der goden. Alleen een wijsgeer is daarom 'waarlijk volmaakt' (38).

"Daar hij echter buiten de menselijke beslommeringen geraakt en in de buurt van het goddelijke terechtkomt, wordt hij door het gros der mensen gesmaald als een warhoofd; maar dat hij door een god bezeten is, dat merken de mensen niet."(38)

De wijsgerige waanzin of geestesvervoering is daarom de beste waanzin,

"... niet gemerktekend met wat we nu met ons omdragen en wat we lichaam noemen, doch dat ons omkluistert als de schelp de oester."(39-40)

[Ook typisch voor al dit soort religies: de vijandschap tegnover het lichamelijke. En Socrates wordt niet moe dat lichamelijke negatief te waarderen. Iemand die op de juiste manier verliefd wordt huivert bij het zien van de schoonheid van zijn geliefde - een schoonheid die hem doet denken aan de goddelijke Schoonheid - en laat zich niet door lust leiden of tot lust verleiden.]

"Zo kiest dan ieder, overenkomstig zijn eigen aard, onder de schonen het voorwerp zijner liefde uit, en, alsof deze de godheid in persoon was, vormt hij er zich voor eigen gebruik een beeld van en smukt het op, met de bedoeling het te eren en er de mysterieën van te vieren."(43)

"Wat ze aan de bronnen van Zeus putten, gieten ze naar Bacchantentrant over in de ziel van de beminde en maken deze aldus zo volkomen mogelijk gelijk aan hun god."(43)

[Er bestaat dus een grote verwantschap tussen het geloof in goden en het geloof in geliefden. Niet alleen volgens mij dus, maar ook volgens Plato :-) .]

Over het schrijven van redevoeringen: goed en niet-goed schrijven

De massa vindt dat een schrijver niets hoeft te weten van wat werkelijk rechtvaardig of goed of schoon is, zo lang hij maar weet te zeggen wat die menigte voor rechtvaardig of goed of schoon houdt en met hun meningen rekening houdt. Natuurlijk wordt dat door Socrates afgewezen: alleen 'filosofen' kunnen goed schrijven en goede redevoeringen maken, omdat ze werkelijk kennis hebben; er volgt een kritiek op de sofistiek en haar misleiding van mensen. Daarna volgt een uitleg over hoe dialectiek en retoriek gedaan zouden moeten worden, waarbij kennis van de ziel essentieel is en men gaat voor de waarheid in plaats van voor de waarschijnlijkheid.

"Beste vriend, dan zal de man, die de waarheid niet kent en alleen maar meningen heeft nagejaagd, blijkbaar ook maar een bespottelijke redekunst demonstreren, en zelfs helemaal geen kunst."(56-57)

"Nu, denk maar niet dat ge dit [de juiste redekunst - GdG] ooit zult bereiken zonder grote inspanning. En die inspanning moet ge u, als ge wijs zijt, niet getroosten om tot mensen te kunnen spreken of om voor mensen te kunnen handelen, maar om bij machte te zijn dingen te zeggen die welgevallig zijn aan de goden, om in alles naar uw beste vermogen te kunnen handelen volgens hun welbehagen."(74)

[Daar gaan we weer: de goeden zijn belangrijker dan de mensen. Socrates gaat zonder pardon over van 'mensen naar de mond praten' op de manier van de sofisten naar 'niet praten omwille van mensen', alsof er geen andere manieren zijn voor mensen om met elkaar te praten of om redes voor elkaar te houden, alsof mensen alleen maar leugens aan elkaar willen vertellen. Blijkbaar kan de retoriek niets goeds doen voor mensen. En hij heeft blijkbaar geen enkele twijfel over wat welgevallig is aan de goden. Oh, laat me raden: dat wat hem zelf welgevallig is. Nog een ergerlijk ding is - en dat zie je bij religies ook heel vaak - is dat altijd weer benadrukt moet worden dat het grote inspanning kost om de goden een plezier te doen. Kijk eens hoe serieus en hard we daar aan werken, en zo verder. Terwijl het natuurlijk gewoon gemakzucht is om in goden te geloven. Terwijl het voor mensen natuurlijk veel en veel meer inspanning zal kosten om op een rechtvaardige manier samen te leven.]