>>>  Laatst gewijzigd: 17 februari 2024   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Jos Van Ussel (1918-1976) was een Vlaams historicus, moraalfilosoof en seksuoloog die al gauw naam maakte met zijn verzet tegen een bekrompen seksuele moraal. Hij was een tijdje bestuurslid van de NVSH.

In de 1980er jaren las ik zijn hoofdwerken Geschiedenis van het seksuele probleem, Afscheid van de seksualiteit en Intimiteit in samenhang met het bestuderen van het werk van Norbert Elias (de civilisatietheorie), Philippe Ariès (over de historische ontwikkeling van het kindbeeld), en andere studies die in Van Ussels boeken een grote rol spelen.

Je kunt de werken van Van Ussel ook vandaag de dag nog steeds goed lezen. Ze hebben op veel punten niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Ik zelf houd soms wel wat vragen over bij bepaalde historische verklaringen - zie mijn commentaar. Bijvoorbeeld. Het bloot zijn / naaktheid wordt weggedrongen uit de openbaarheid dat is duidelijk. Maar waarom is bloot zijn of een seksuele handeling ineens of geleidelijk aan niet meer 'netjes' in het openbaar zoals voorheen en uiteindelijk zelfs niet in je privé-omgeving? Wat heeft dat met rationaliteit te maken? Wat met zelfdiscipline en zelfbeheersing? Wat met beschaafd gedrag / civilisatie? Ik zie toch geen helder antwoord op dat soort vragen, moet ik zeggen. Met andere woorden: het 'verschuiven van de schaamte- en gevoeligheidsgrens' maakt dat naaktheid vermeden gaat worden, mensen niet meer bij elkaar in één bed slapen, slaapkleding gaan dragen, en zo verder, het bekende verhaal uit Elias en andere cultuurhistorische werken. Prima, snap ik, maar wat maakt die verschuiving?

Voorkant Van Ussel 'Geschiedenis van het seksuele probleem' J.M.W. VAN USSEL
Geschiedenis van het seksuele probleem
Meppel-Amsterdam: Boom, 1968; 440 blzn.
ISBN: 90 6009 0101

(13) 1 - Inleiding

"Verbazing over, kritiek op, verwerping en ridiculisering van een geheel van morele, wettelijke, politionele en etikette-regels. Deze legden een negatieve houding op tegenover het seksuele, de vrouw, de benadering der seksen, de contraceptie, de masturbatie, de premaritale coitus, de liefde, het eigen lichaam en de lustbeleving. De wetenschappelijke studie van het seksuele werd belet. Het verwerven van informatie door jongeren en zelfs volwassenen werd negatief geëvalueerd. Praten over het seksuele was niet behoorlijk. Het geslachtelijke moest ook uit het bewustzijn gebannen worden. Dit leidde bij het individu en in de maatschappij tot onwetendheid omtrent de seksualiteit. Het seksuele werd een infracultureel genre. Van alle functies van het seksuele werd alleen de voortplanting erkend." [mijn nadruk] (13)

[Deze karakterisering uit 1968 is nog steeds van toepassing op een groot deel van de mensen wereldwijd.]

"De studie ervan is ook interessant, omdat aangetoond wordt dat men door het nastreven van niet-leefbare morele normen soms ver van zijn doel afwijkt en immorele situaties schept."(14)

"De term seksualiteit treft men vóór de negentiende eeuw niet aan. Hij ontbreekt in het oude en het nieuwe testament, bij Homeros, Shakespeare, Vondel, J.J. Rousseau. Vóór de 19de eeuw spreekt men over ‘amour’, ‘love’, ‘Venus’, ‘minne’."(14)

"Op grond van de hierboven gegeven bepalingen spreken we van een westers antiseksueel syndroom. Van de componenten der seksualiteit worden alleen die aanvaard welke, binnen het kader van het huwelijk, de voortplanting dienen. Het aantal, de houdingen, de belichting, de mate van naaktheid, het ogenblik, de lustgewaarwordingen bij de coitus worden met taboes belegd. Het syndroom is duidelijk tegen het lichamelijke en de lust gericht. Van seksuele vrijheid kan men evenmin spreken. " [mijn nadruk] (18)

"Zo zullen we aantonen dat vóór de 16de eeuw het officiële waardensysteem antiseksueel gericht was, terwijl daarnaast een officieus, informeel, proseksueel systeem bestond dat het reële gedrag normeerde. Dit gedrag werd geduld zolang men het officiële systeem niet openlijk in discussie bracht en het officieuze systeem niet als het betere verdedigde. "(20)

"Een volledig antwoord op het gesteld probleem is niet te geven. Daarvoor is het onderzoeksterrein te uitgebreid; ook ontbreken dikwijls de nodige voorstudies. Voor de geschiedenis van het seksuele moet, indien niet alles, dan toch nog veel gedaan worden. Hierover bestaan weinig of geen bibliografieën, seminaries, cursussen, handboeken, tijdschriften, gespecialiseerde bibliotheken, monografieën of encyclopedieën. Werken die wél over het seksuele zouden moeten handelen, gaan aan dit thema voorbij. Ook de randgebieden zijn onvoldoende verkend. Men kan geen geschiedenis van het seksuele schrijven, wanneer er weinig voorstudies, soms zelfs geen vage aanduidingen bestaan over de geschiedenis van de schaamte, de zedigheid en de zedelijkheid, de tederheid, de lichamelijkheid en de lust, de censuur, de pornografie, het seksueel bijgeloof, de venerische ziekten en hun bestrijding, de beweging ter bevordering van kuisheid en onthouding, de maagdelijkheid, het celibaat, het huwelijk, het gezin, de liefde, de vrije liefde, het proefhuwelijk, het kind, de jongere, de leerling op de scholen, de internaten, de schoolprogramma's, de sekserollen, de masturbatie, de homoseksualiteit, de prositutie, de puberteit, de embryologie, de abortus, de contraceptiva, de onwettige kinderen, de vondelingen, de kindermoord, de coëducatie en coïnstructie, het vrijen, de sociabiliteit, enz. " [mijn nadruk] (20)

"Het vertrekpunt van deze studie was de geschiedenis van de seksuele voorlichting. De westerse houding ten overstaan van het seksuele is tijdens de laatste decennia dusdanig veranderd dat het fenomeen der expliciete seksuele voorlichting de aandacht trekt. Hoe komt het dat het antwoord op de eenvoudige vraag, nl. die naar de oorsprong der kinderen, een probleem werd?"(21)

"Tegen deze achtergrond kan men het westers model van voorlichting in reliëf brengen. De teksten vanaf het einde der 19de eeuw huldigen als ideaal dat de kinderen tot op een bepaalde leeftijd - variërend van drie tot 14 jaar - onwetend blijven. Dan vertelt men hen op een bijzondere wijze ‘vanwaar de kinderen komen’, d.i. men geeft enige uitleg over het onderscheid tussen de seksen, over de vraag ‘waar groeit het kind?’ en ‘hoe wordt het geboren?’ In sommige gevallen en perioden voorzag men op een latere leeftijd nog een tweede voorlichting o.m. over de rol van de vader. Men mag deze handelwijze niet vergelijken met de initiatie zoals zij bij vele natuurvolken bestaat. Al heeft de westerse voorlichting er enkele uiterlijkheden mee gemeen, de verschillen zijn essentieel. Want in plaats van ontzag, schroom, eerbied of waardering op te wekken, in plaats van onmiddellijk of nagenoeg het begin te betekenen van seksuele activiteit, is de westerse voorlichting geen ‘inwijding’ of ‘initiatie’ in een ‘mysterie’, maar is zij doorgaans een van de uitingen en oorzaken (althans tot voor wereldoorlog II) der afwijzing van het seksuele. Deze voorlichting tot in de tweede helft van de 20ste eeuw bevredigt de weet-lust nauwelijks, zij remt de nieuwsgierigheid, geeft geen antwoord op de waarlijk belangrijke vragen en bestaat grotendeels uit al of niet bedekte zgn. morele gebods- en verbodsbepalingen. Een tweede westers type wijkt hiervan ogenschijnlijk af, nl. de hoofdzakelijk biologische voorlichting. Maar ook deze geeft geen antwoord op de belangrijke vragen; zij is een vlucht naar het neutrale terrein der wetenschappelijke gegevens, waarnaar door de jongere niet gevraagd werd. " [mijn nadruk] (22-23)

[Dat zag Van Ussel dus al in 1968. In moderne onderzoeken als van De Graaf - samenvattingen van die onderzoeken kun je elders op deze website aantreffen - zie je dat seksuele voorlichting in Nederland meestal nog steeds die biologische is die inderdaad geen antwoord geeft op de vragen die jongeren echt hebben. Zoals die jongeren zelf aangeven.]

"Er is echter meer dan de geschiedenis van de voorlichting. Bij het onderzoek zijn we getroffen door zekere gelijkenissen tussen de perioden 1760-1800 en 1880-1950. Vele ‘seksuele’ en doorgaans typisch negentiende-eeuws en begin twintigste-eeuws genoemde problemen worden ook in de 18de eeuw bediscussiëerd: de seksuele voorlichting en opvoeding, de premaritale coitus, de voorechtelijke zwangerschap, de contraceptie, de kinderrijkdom, de liefde, de partnerverhouding in het huwelijk, de coëducatie, de vrije liefde, de echtscheiding, de buitenechtelijke seksualiteit, de prostitutie, de venerische ziekten, de masturbatie, enz. Over deze vraagstukken wordt weinig geschreven in de 17de en nog minder in de 16de eeuw. We ontkomen daarom niet aan de indruk dat we voor de socio- en psychogenese van wat men in de 19de eeuw ‘het seksueel probleem’ noemt, de 18de eeuw en de voorafgaande periode moeten onderzoeken. We worden ook getroffen door de gelijkenis tussen de periode vanaf de 16de naar het einde van de 18de eeuw en die vanaf het einde der 19de eeuw. De evolutie verloopt in tegengestelde richting, zodat we mogen spreken van een toenemende repressie en daarna van revival, tijdens welke de inhouden die vooraf bedekt en getaboeëerd werden, weer vrij gemaakt worden, maar in een omgekeerde volgorde." [mijn nadruk] (23-24)

"Geografisch hebben we onze studie hoofdzakelijk beperkt tot Frankrijk en Duitsland, twee landen die in continentaal Europa een voorsprong bezaten. De ontwikkeling in Engeland lieten we meestal buiten beschouwing, omdat zij niet parallel verloopt met die op het vasteland. "(24)

[Daarna beschrijft Van Ussel de bijzonder complexe interacties van historisch, biologisch, psychologisch, sociaal, cultureel en maakt daarmee net als Weeks duidelijk dat diversiteit en complexiteit op het vlak van seksualiteit een enorme rol spelen.]

(27) 2 - Het christendom en het antiseksueel syndroom

"Een gefundeerde uitspraak omtrent deze problematiek is onmogelijk. De weinige bestaande studies maken onvoldoende onderscheid tussen proseksualiteit en seksuele vrijheid, tussen de theorie en de praktijk, tussen de officiële en de officieuze waarden, tussen de attitude en het gedrag van grotere collectiviteiten, van subgroepen en van enkelingen. Trouwens, we moeten ons niet voorstellen dat de kerken tussen de bestaande opvattingen willekeurig diegene kozen die hen het best toeschenen."(27)

"Rond dezelfde tijd (derde-vierde eeuw van onze jaartelling) schreef ook Longos zijn beroemde Dafnis en Chloë We kennen geen mooier werk van seksuele voorlichting dan dit kleine boekje waaruit een geest van probleemloze aanvaarding van het seksuele ademt. Het is niet toevallig dat het vanaf het einde der 18de eeuw een diepe indruk maakte op o.m. Goethe. In een gesprek met Eckermann (20 maart 1831) zegt hij dat men deze herdersgeschiedenis elk jaar opnieuw moet lezen. Het contrast tussen Longos' voorstelling van de benadering der seksen en het burgerlijk gedragspatroon was toen reeds enorm. " [mijn nadruk] (30)

"De houding tegenover het seksuele vloeit doorgaans voort uit het standpunt ten opzichte van de lichamelijkheid, de lust, de natuur, of nog ruimer, het feit of men een levensbeschouwing huldigt die wereldzoekend of wereld-mijdend is, of zij zich richt op het diesseits of op het jenseits, of zij hedonistisch, epicuristisch of ascetisch is. Het christendom dat het wereldse bestaan afwees en de zijde van de geest in het dualisme lichaam-geest koos, moest daarom nog niet antiseksueel worden. De confrontatie van de mens met de seksualiteit kan op vele wijzen plaats hebben. Hij kan naar de seksualiteit gaan of er zich van verwijderen; hij kan de seks naar zich toe halen of van zich afstoten. Sommige ascetische secten trachten zich van het seksuele te bevrijden door het seksuele; anderen bevrijden zich van en tegen het seksuele.
De toonbeelden der christelijke levenswijze, de anachoreten, de heiligen der eerste eeuwen en ook van de 17de eeuw, trachten hun lichamelijkheid tot de uiterste grens te ontkennen. Deze broeder ezel wordt gekastijd, slecht gevoed en niet verzorgd. Er is geen waardering voor de seksualiteit, de liefde, de erotiek, de vrouw, het huwelijk, het gezin, de tederheid. De hoogste status in de maatschappij komt toe aan de celibatairs. Onder hen staat de massa die voor de voortplanting moet zorgen. Zij leeft min of meer in staat van zonde, tenzij men zoals sommige heiligen deden, het gezin in de steek laat. "(33)

"Trimbos (Gezin, p. 106) noemt de katholieke seksuele moraal ‘geobsedeerd, wettisch, casuïstisch’. Naarmate men de negentiende eeuw nadert, worden de seksuele verboden uit de tien geboden zo belangrijk dat men de indruk heeft dat alle zedelijkheid daaromheen draait. De kerk besteedde minder aandacht aan de strijd tegen de agressiviteit en tegen het geldgewin, al vindt men in de evangelies daarvoor de nodige imperatieven." [mijn nadruk] (37)

"We kunnen voor het christelijk seksueel-moreel systeem hetzelfde zeggen als wat we zullen aantonen voor het verpreutsingsproces. Het doet vermoeden dat de plasticiteit van de mens begrensd is; eenmaal voorbij een zekere grens, verwekt men houdingen en handelwijzen die pathologisch zijn. We constateren verder dat, zoals bij elk irrationeel actieproces, de resultaten der acties niet altijd in overeenstemming zijn met de gestelde doeleinden, waarden en normen. Tenslotte is er nog het feit dat, hoe verder de normen van het realiseerbare afwijken, hoe groter de discrepantie tussen ‘sein’ en sollen wordt. "(40)

"Op het einde van de middeleeuwen vinden we een maatschappij met kleine groepen waarin de christelijke normen gevolgd worden, en daarnaast de velen, onder wie ook geestelijken van laag tot hoog, die zich met alle gemak over deze normen heen zetten. Men maakt geen probleem van de premaritale omgang. Het bordeelwezen is door de overheid zelf geregeld en wordt door de hygiënisten als noodzakelijk verdedigd. Masturbatie wordt niet als zondig aangezien. De homoseksualiteit wordt reeds in Alanus’ Klacht der natuur uit de 12de eeuw en in uitspraken van Bernard van Clairvaux en Jacob van Vitry de beroepsziekte der intellectuelen genoemd. Met de echtelijke trouw neemt men het niet nauw. Men is naakt thuis of in het badhuis. De naaktheid wordt openlijk gewaardeerd bij feestelijkheden. De literatuur hemelt de vrouw op.
Al ontbreekt het in de christelijke werken niet aan vijandige stellingnamen tegen de vrouw, toch is de concrete realiteit dus niet in overeenstemming met deze ‘waarden’. Ook hier moet de theorie het afleggen tegen andere invloeden en tegen de in de socio-economische structuur ingebouwde haast egalitaire positie van de vrouw. Het is niet onwaarschijnlijk dat de positie van de vrouw in het christelijke westen eerst rond het einde van de middeleeuwen verzwakte wat later de emancipatiebewegingen teweeg bracht om er tegen te reageren." [mijn nadruk] (42)

"De discrepantie tussen feit en norm wordt door de meesten niet als storend aangevoeld. De middeleeuwer bezit immers een meer ambivalente, schizoïde psychische structuur. Dit informeel waardensysteem is in verschillende subsystemen onderverdeeld, dat van de adel, de burgerij, de landbouwers, de veetelers. Opmerkelijk is dat geen enkele van deze standen zijn systeem aan de anderen wil opdringen, zoals later door de burgerij zal geschieden. Ten gevolge van het ontbreken van een unitair informeel normengeheel, bestaan er vele verschillen in het reëel gedrag." [mijn nadruk] (43)

(44) 3 - De situatie in de eerste helft van de 16e eeuw

"We wezen er reeds op dat de christelijke seksuele ethiek niet twee duizend jaar oud is en dat ze herhaaldelijk gewijzigd werd. We zullen hierna nog aantonen dat de gelovigen reeds eeuwen contraceptieve technieken gebruikten, vóór de kerken er in de 19de eeuw onder invloed van demografen, politici en economen aandacht aan schonken. Ook de masturbatie werd door de kerken eerst vanaf het einde der 18de eeuw, een hele tijd na de publikaties van hygiënisten, artsen en pedagogen, bestreden. De acties tegen de premaritale coitus werden lange tijd door de bevolking zelfs als immoreel beoordeeld. Het is dus nodig een duidelijk onderscheid te maken tussen de moraaltheologie van de middeleeuwen, van de 16de-17de eeuw, van de 19de eeuw en van de tweede helft der 20ste eeuw.
Verschillende sociale groeperingen, die zich alle christelijk noemen, volgen een gedragspatroon dat merkenswaard van de gestelde normen afwijkt. In kerkelijke milieus heeft men zich hierover weinig zorgen gemaakt. Zij hebben zelden of nooit het promiscueus gedrag van vorst en adel bekritiseerd. Men bemoeide zich hoogstens met de excessen van soldaten en studenten. De extramaritale coitus was in de eerste plaats een sociale kwestie en werd veel lichter beoordeeld dan een tweede huwelijk van een weduwe. De geestelijken zelf namen het niet nauw met het celibaat. Deze feiten mag men niet zozeer als individuele normafwijkingen interpreteren. De premaritale coitus was immers als sociaal systeem geïnstitutionaliseerd. Het bordeelwezen was soms officieel geregeld en door de medische autoriteiten noodzakelijk geacht.
In deze complexe situatie komt verandering vooraf vanaf de tweede helft der 16de eeuw. Te extreme standpunten in het officieel systeem worden verzwegen. Maar anderzijds worden de jongeren, en na hen de volwassenen aan het gewijzigde moreel systeem onderworpen. De te bereiken doelen liggen lager maar men zet zich ten volle in om ze te realiseren.
Deze wijziging werd mogelijk door de verburgerlijking der maatschappij. Vanaf de middeleeuwen wordt binnen de westerse maatschappij de burgerij belangrijker. Zij stelt andere waarden. Deze worden geleidelijk door de kerken overgenomen. Wanneer de burgerij effectief de macht in handen zal hebben, betekent dit ook de zegepraal van deze christelijk-burgerlijke morele waarden. Belangrijk is dat de burgerij haar waardensysteem aan de andere standen en klassen opdringt. Voordien was het ethisch systeem van bv. de adel een standsonderscheid dat door de andere standen niet mocht overgenomen worden. De burgerij wil de hele maatschappij meer ‘menselijk’ maken, d.i. haar mensmodel aan allen opleggen. Hierbij distantieert ze zich duidelijk van de laagste standen, en oefent ze kritiek uit op het gedrag van de adel. Deze ontwikkeling wordt duidelijk vanaf de tweede helft der 16de eeuw. In de 19de eeuw is de suprematie van de burgerij gevestigd en is de assimilering van burgerlijke en christelijke waarden voltooid, zowel op sociaal, economisch, politiek als seksueel gebied. " [mijn nadruk] (44-45)

"Bondig samengevat constateren we voor de eerste helft der 16de eeuw dat de jongeren over het seksuele alles weten en mogen weten. Zij zijn eveneens seksueel actief. Aan de masturbatie wordt geen aandacht besteed. Zij hebben gelegenheid om het naakte te zien, hetzij thuis, hetzij in de badhuizen, hetzij bij feestelijke gelegenheden. Men slaapt naakt, met meer personen soms van verschillende sekse in één kamer en in één bed. De benadering man-vrouw geschiedt meer in de openbaarheid. De afstand tot het eigen lichaam, en die tussen de lichamen van oudere en jongere, van jongen en meisje, van man en vrouw is merkenswaard kleiner. Men raakt aan, streelt, omhelst, zoent. Een uitgebreide woordenschat is voor het seksuele in gebruik. Het wordt niet uit de sfeer van het bewustzijn verdrongen. " [mijn nadruk] (45)

Over de Colloquia van Erasmus uit de 16e eeuw.

"Geleidelijk verliest vanaf ca. 1540 ook de strekking c) terrein; deze ontwikkeling begint in de scholen. Maar ook in de wereld der volwassenen verdwijnt geleidelijk het naakt en al wat zinspelingen op het seksuele bevat. De lendendoekjes die Michelangelo moest laten aanbrengen is het begin van een evolutie die, over de geschonden beelden der oudheid en de gezuiverde teksten, gaat naar de volledige bedekking van de westerse mens in de 19de eeuw. Hoeveel in deze evolutie veranderde, wordt duidelijk wanneer men volgende vergelijking maakt: uit de zestiende en zeventiende eeuw zijn ettelijke portretten van vorsten en vorstinnen, prinsen en prinsessen bewaard waarop deze ten dele naakt zijn afgebeeld, zonder dat het naakt zelfs maar een functionele betekenis had. Daarentegen wordt door de mens van de 20ste eeuw alleen reeds de gedachte van een foto met wat bloot van een der bekende staatshoofden als aanstotelijk aangevoerd." [mijn nadruk] (60)

"Men kan niet zeggen dat in de eerste helft van de 16de eeuw een probleem van seksuele informatie bestaat. De openbaarheid van het seksuele maakt het verstrekken van inlichtingen overbodig. De opvoeders praten met de jongeren vrijuit over het seksuele alsof de kennis van ‘the facts of life’ vanzelfsprekend is. Zij nemen geen moraliserend standpunt in. Uit de teksten blijkt dat het seksuele een grotere waardering krijgt dan in het officieel waardensysteem. "(60)

(61) 4 - De evolutie van de 16de naar de 19de eeuw: theorie

"Neemt men als beginpunt de 16de eeuw, en als eindpunt de 18de-19de eeuw, dan zien we dat enkele sociale groeperingen evolueren van een situatie waarin het verstrekken van expliciete seksuele voorlichting overbodig is naar een toestand waarin deze informatie een omstreden vraagstuk is geworden. Ook de houding tegenover het seksueel gedrag der jongeren verandert van mild veroordelend tot sterk afkeurend. "(61)

"De ‘social change’ waardoor het aandeel van de burgers in de maatschappij belangrijker wordt, leidt tot andere typen van relaties tussen individuen die zelf eveneens anders worden. De morele normen, die het gedrag regelen, ondergaan een wijziging. Aan de sociogenese van het nieuwe waardensysteem beantwoordt dus een psychogenese. De psychische habitus, de structuur, de stratificatie van de psyche der individuen en ook der groepen, verandert om zich beter aan de nieuwe situaties aan te passen. "(62)

[Het civilisatieproces, maar nog breder getrokken dan Elias dat doet. ]

"In de evolutie van het westers civilisatieproces bakenen we een periode af, beginnend vanaf het einde der 15de eeuw. Aan de omvorming van de maatschappij en de mens die zich in dat tijdperk voltrekt geven we de naam moderniseringsproces. Geleidelijk ontstaat dan immers de ‘moderne mens’, wiens type ook nog heden in belangrijke mate model staat voor de beschaafde, gecultiveerde mens. Dit proces kunnen we ook het verburgerlijkingsproces noemen. Een onderdeel van de modernisering is de verpreutsing. De westerse preutsheid is slechts één van de verschillende mogelijke typen van preutsheid. "(62)

"Op het einde van de middeleeuwen vindt men in West-Europa een maatschappij, enig in de wereld en die haars gelijke niet kent in vroegere tijden. Onder de vele kenmerken waarmee men haar kan typeren, is er één dat de bijzondere aandacht verdient, nl. een bepaalde soort van rationaliteit. Men vindt dit kenmerk terug in verschillende historische fenomenen vanaf de 12de eeuw, zoals o.a. het ontstaan van de steden, van de burgerij, van het handels- en geldkapitalisme en (zoals M. Weber zegt) zelfs van de systematische filosofie, de rationele rechtsdoctrines, de gotische bouwwijze, de contrapuntische muziek, en vooral in het ontstaan van de beroepsmens en de bureaucratie die de pijlers van de moderne staat zullen zijn. Tijdens de volgende eeuwen zal deze rationaliteit in andere sectoren tot uiting komen: het blijkt een houding te zijn die betere resultaten geeft dan andere, niet-rationele houdingen. "(62)

"De beheersing der driften die men zichzelf moet opleggen heeft dus een sociale oorsprong. Ze is geen tweede natuur, geen gewoonte die automatisch werkt, ook wanneer de mens bv. alleen is; eerst in latere eeuwen zal men eisen dat iemand wellevend is wanneer hij alleen is, zgn. ‘uit eerbied voor zichzelf’. De taboes en voorschriften zijn tot regel geworden relatiewijzen ten overstaan van de andere. Naarmate de mensen sociaal dichter bij elkaar staan, en naarmate de vertikale hiërarchische structuur van de maatschappij (nl. de trapsgewijze afhankelijkheidsverhoudingen) minder scherp is afgebakend en zij vervangen wordt door horizontale en zijdelingse afhankelijkheidsverhoudingen, worden meer mensen elkaars gelijke en zullen ze van elkaar de beheersing van de driftuiting afdwingen. "(65)

[Ik weet toch niet zo net of die toenemende zelfbeheersing hiermee goed is onderbouwd of verklaard.]

"We kunnen hier spreken (naar N. Elias), van een overgang van Fremdzwang naar Selbstzwang. Fremdzwang betekent toezicht en dwang van buitenaf, door een politioneel apparaat of door een andere buiten de enkeling staande instantie die macht uitoefent ten einde normconformiteit te bereiken. Selbstzwang betekent de werking van een onbewust controleapparaat dat de eisen voor de goede werking van de sociale structuren doet uitgaan van het individu zelf. "(65-66)

"Cultuur ontstaat dus o.m. door beheersing van sommige affecten. In vele gevallen komt dit neer op verdringing. Deze geschiedt niet gelijkmatig in de verschillende sectoren. Zo is bv. de geëiste verdringing van het seksuele groter dan die der agressiviteit. " [mijn nadruk] (66)

[Ja, maar waarom is dat zo? ]

"De moderne mens wordt meer ‘beschaafd’. Een beschaving van deze soort betekent dat hij zijn eerste spontane affecten, opwellingen, driftuitingen en -bevredigingen moet beheersen ten gerieve van beter aangepaste, rationeler reacties. Door zijn grotere zelfbeheersing krijgt de mens meer zicht op de toestand zodat hij op adekwate wijze kan reageren. Uitingen van woede, begeerte of angst kunnen storend, niet doeltreffend en onaangepast zijn. Daarom tracht de nieuwe mens meester te blijven van zichzelf of zich vlug te hervatten. De woorden die de ‘beschaafde’ mens spreekt, de gebaren die hij maakt, zijn steeds meer het gevolg van een innerlijke overweging die gaandeweg zozeer tot een tweede natuur wordt dat het proces spontaan, ongedwongen en ‘natuurlijk’ verloopt. "(67)

"De overgang van Fremd- naar Selbstzwang voltrekt zich in een tijdspanne van eeuwen zodat deze evolutie onopgemerkt bleef. We menen de ontwikkeling van de 16de naar de 19de eeuw te mogen typeren als een toenemende verinnerlijking. Enkele gevolgen van dit proces zijn voor ons onderwerp van belang.
Hogere cultuur veronderstelt, zoals gezegd, beheersing, beperking en afstand van sommige driften. Maar hiermee zijn deze driften niet altijd verdwenen. De mens richt zich soms tegen zichzelf omdat hij de driften niet naar buiten kan uiten. De verinnerlijking wordt verdrongen door een verandering in de bewustzijnstoestand. Een psychisch apparaat van zelfcontrole, nl. het Ueber-Ich, regelt als goed- of afkeurende instantie het gedrag. Bij afwijking worden schuldgevoelens ontwikkeld, daar waar in het stadium van de Fremdzwang schaamtegevoelens verwekt zouden zijn.
Dit onderscheid tussen schaamte- en schuldcultuur is van belang voor de cultuurgeschiedenis en voor de culturele antropologie. Sommige culturen, zoals de japanse, behouden gedurende lange tijd een schaamtecultuur. Andere, zoals de griekse en de westerse evolueren van schaamte- naar schuldcultuur. In een schaamtecultuur zijn het zedelijk gedrag en de sociale integratie van de enkeling gericht op een uitwendige autoriteit (de ouders, de geestelijkheid, de sociale overheden). De voornaamste drijfveer van het goede gedrag is de openbare mening. Men streeft niet naar het verkrijgen van een gerust geweten maar naar het verwerven van aanzien. Het status-bewustzijn is het basiscriterium van het moreel gedrag en de vrees om die status te verliezen is de motor van het handelen. De vernedering kan soms alleen door een duel of zelfmoord goedgemaakt worden. In de schuldcultuur is de sociale conformiteit naar binnen gericht, nl. op de verinnerlijkte regels, d.i. op de autoriteit van het Ueber-Ich die tijdens de kinderjaren wordt ingebouwd. Daardoor ontstaat een schijnbaar zelfstandig besef van goed en kwaad. Het besef dat men het slechte gedaan heeft, is moeilijker te dragen dan een vernedering. Slechts door een innerlijke verandering, door een conversie (zoals bv. in de biecht) kan men zich zuiveren. Het mechanisme van het ethisch gedrag vertoont dus niet meer de strijd tussen het ik en de sociale autoriteit maar een strijd tussen twee delen van de psyche. Het conflict wordt innerlijk. De overtredingen van de normen worden gesignaleerd en gesanctioneerd door het optreden van schuldgevoel." [mijn nadruk] (68-69)

[Erg discutabel, dit verhaal. Wat wordt er nu wel en niet verinnerlijkt en waarom precies dat? Hoe gaat die verinnerlijking samen met allerlei vormen van bijzonder extravert gedrag: competitie, geweld, oorlog, en zo verder. Of is die agressie het gevolg van die zelfbeheersing op seksueel vlak? 'Hogere cultuur'? Wat is dat? Is dat onderscheid tussen schaamtecultuur en schuldcultuur niet veel te dik aangezet? Waarom ineens een psychoanalytische term er in gooien als 'Über-Ich'? Kortom: wat moet ik er mee als het gaat om hoe seks in een samenleving zichtbaar is of niet? Ik vind niet dat een en ander dat wegstoppen van seks zo verklaart. Waarom is bloot zijn of een seksuele handeling ineens / geleidelijk aan niet meer 'netjes' in het openbaar en uiteindelijk zelfs niet in je privé-omgeving? Ik zie geen helder antwoord. Wat heeft dat met rationaliteit te maken? Wat met zelfdiscipline en zelfbeheersing? Wat met beschaafd gedrag / civilisatie? ]

"Zelfs de benadering van het seksuele door het verstand, gaande van weetgierigheid tot gespecialiseerde wetenschappelijke studie wordt geleidelijk meer afgekeurd. Gevolgen hiervan zijn dat de jongeren hun seksuele nieuwsgierigheid in een sfeer van zondigheid en schuldbesef moeten bevredigen en dat de seksuologie een achterstand gaat vertonen ten opzichte van andere wetenschappen."(72)

"Deze ontwikkeling beïnvloedde de verdere verdwijning van een nogal irrationeel element zoals het seksuele. In de cerebraal-mentale wereld van het kennen en het denken was daarvoor nog geen plaats. " [mijn nadruk] (73)

[Vaag weer. Waarom wordt seks hier als irrationeel beschreven? Dan krijg je weer de karakterisering ervan als 'dierlijk', 'instinctief', 'driftmatig', 'de natuur', iets waartegen we ons niet kunnen verzetten, iets dat ons overheerst, iets dat maakt dat we niet meer nadenken, en zo verder.]

"Sinds de 16de eeuw worden talrijke feiten volgens ethisch-godsdienstige maatstaven beoordeeld. Men bemerkt een op de voorgrond treden van de ethische imperatieven, motiveringen en sancties. De seksuele moraal wordt meer dan vroeger ‘leer der kerk’. Zij bindt het geweten; er ontstaat een binnenkerkelijke ‘social control’. Dit is van belang. Het maakt een verschil wanneer bv. de buitenechtelijke seksualiteit aangezien wordt als een avontuur of bovendien als een ethisch vergrijp en een zonde. De zelfbevrediging kan beoordeeld worden als een nood-oplossing, of als een zonde tegen God, de natuur en het leven. " [mijn nadruk] (76)

"Tot in de eerste helft van onze eeuw breidt de invloed der moraaltheologen op het terrein van de seksuologie zich uit; zij dulden steeds minder dat psychologen, geschiedkundigen, artsen, biologen zich descriptief en zeker niet dat zij zich normatief met deze inhouden inlaten, tenzij om de morele apriorismen te bevestigen. Dit heeft o.a. tot gevolg dat wat in feite een medisch, psychologisch of economisch vraagstuk is, voorgesteld en benaderd wordt als een ethisch probleem. Een tweede gevolg is dat wat in feite een sociaal vraagstuk is, voorgesteld en benaderd wordt als een individueel probleem. Een derde gevolg van de ethisering, gekoppeld aan de seksualisering is een verandering in de ethische waardenschaal." [mijn nadruk] (77)

"N. Elias heeft aangetoond dat de verburgerlijking der westerse maatschappij de motor was van het moderniseringsproces. Hij geeft echter geen bevredigend antwoord op de vraag: waarom evolueerde de westerse beschaving in de voor haar typische richting? Zo valt het ons op dat hij niet spreekt over de invloed van godsdienstige stromingen op het ontstaan van het antiseksueel syndroom. Toch lag zulke tegen de seksualiteit gerichte invloed in de lijn van de theoretische stellingnamen der kerken. "(78)

"Maar de hierboven gestelde vraag blijft onbeantwoord. Indien het moderniseringsproces geen zelfstandig, teleologisch-gericht verloop kent in een door de mens niet te bepalen richting, dan moet verklaard worden waarom het een welbepaalde kant uitging. Waarom volgde het niet de richting van een der andere civilisaties, en wel degene die kenmerkend is voor het westen? Heel concreet: waarom wordt de seksualiteit opvallend getaboeëerd, en waarom niet de agressiviteit? Waarom ging de verdringing van het seksuele zo ver? Waarom werden de naaktheid, het schaamtegevoel en de benadering man-vrouw op een diepgaande wijze geseksualiseerd, en de seksualiteit gegenitaliseerd? De oud-chinese cultuur kende een andere graad en vooral een andere soort van seksuele verdringing en verpreutsing. De mesopotamische, griekse, romeinse, pre-columbiaanse ‘hoog’-culturen kenden hun civilisatieproces zonder daarom seksueel repressief te zijn. Er bestaan zgn. laag-culturen met sterke repressie en hoog-culturen die proseksueel zijn, en omgekeerd. " [mijn nadruk] (79)

[Precies. Maar ook bij Van Ussel is die vraag dus nog niet beantwoord.]

"Als antwoord suggereren we het volgende. (1) Het civilisatieproces (zoals beschreven door N. Elias) leidt tot onderdrukking van affecten, tot verinnerlijking, tot verhulling van vele sectoren van het leven, ook van de seksuele sector. (2) De krachten die aan deze verandering een anti-seksuele richting gaven, zijn afkomstig uit godsdienstige groepen die hun waarden kunnen verwezenlijken, dank zij hun interferenties met de doelstellingen der opkomende burgerij. (3) Deze verwezenlijking werd ook mogelijk doordat de burgerij haar idealen aan de andere groepen opdrong als de enige zedelijkaanvaardbare. Het verspreiden van deze gedragscode, die steeds meer dé zedenwet wordt, is slechts mogelijk door de acties van kerken, opvoeders, nieuwe kloosterorden, censoren, juristen, schrijvers, kortom, een groep van wereldlijke en geestelijke personen, dikwijls van burgerlijke oorsprong, die wetten, regels en levensmodellen ontwierpen en oplegden die moesten dienen om de mensen deugdzaam te houden. Hun morele geestdrift, die dienstig was voor de burgerij, is niet verklaarbaar alleen door datgene wat N. Elias het blinde spel van de toename der sociale verstrengeling noemt. Men kan meer zeggen. Het civilisatieproces bereikte niet altijd wat de burgerij bedoelde. De kerken waren niet alleen opvoedend en helpend, maar ook vormgevend. (4) Maar ook de kerken bereikten niet het resultaat dat zij aanvankelijk op het oog hadden. Doordat zij afweken van een leefbaar mensbeeld, begonnen zich psychische en andere mechanismen voor te doen, die vooral door S. Freud blootgelegd zullen worden. (5) Het nieuwe patroon wordt aangeleerd aan de jongeren die ondergebracht zijn in de kunstmatige wereld der scholen en internaten, waar zij onttrokken zijn aan mogelijke invloeden van het gezin en waar men over machtiger opvoedingsmogelijkheden dan ooit tevoren beschikte. In deze instellingen, die de intellectuele vooruitgang van de burgerij tot functie hebben, wordt de jongere uit de wereld der volwassenen gebannen en ‘ontdekt’ men een voorheen onbekend (of juister, een niet-bestaand) leeftijdstype, eerst het kind en later de puber. Aangezien dit nieuw scolair milieu ontworpen is volgens het model van kloosterinstellingen, wordt elk seksueel element geweerd.
Het ontstaan van het seksuele probleem kan dus het gevolg zijn van enerzijds de onbedoelde resultaten van het moderniseringsproces, het afzonderen der jongeren uit de wereld der volwassenen door de scolarisatie, en anderzijds de bewuste actie van godsdienstige groepen die met energie en werkelijke kansen op realisering dit deel der civitas terrena uitbouwen." [mijn nadruk] (79-80)

[Is dit nu het antwoord?]

(83) 5 - De evolutie van de 16de naar de 19de eeuw: voorbeelden

Onderwerpen: 'Slaapkamer, bed en bedgenoten', 'Slaapkledij', 'Naaktheid', 'Ontstaan van een seksueel schaamtegevoel', 'Morele en pedagogische aspecten van het schaamtegevoel', 'De benadering man-vrouw', 'De verbale seksuele cultuur'.

"Het verdwijnen van het naakt uit de bijna dagelijkse ervaring vergrootte de erotische prikkeling. Het naakt werd schokkend, verleidelijk en suggestief. Er is een climax in de verhulling die overeenkomt met het chronologisch verloop van deze verhulling. Sommige elementen van het naakt-zijn werden vroeger en ook sterker dan andere verdrongen. Deze climax vinden we in de prikkels terug. Hierop zal de striptease aansluiten. Zoals ook het décolleté slechts prikkelend kan zijn wanneer er een taboe op de ontbloting van de borst bestaat - en dit is voor de meerderheid van de mensheid niet het geval: de borstcultus is typisch westers - zo ontleent de traditionele striptease zijn effect aan de verhulling. " [mijn nadruk] (92)

"De evolutie in het westen vanaf de 16de eeuw kunnen we als volgt samenvatten. Naaktheid werd vooreerst gelijkgesteld met seksualiteit, iets wat niet vanzelfsprekend is. Naaktheid werd vooral ervaren of beoordeeld als genitale naaktheid en de acties tegen deze soort naaktheid (en onzedelijkheid) versterkten de indruk dat naaktheid, genitaliteit en seksualiteit ongeveer hetzelfde zouden zijn. De koppeling van het intiem-private aan het naakte doet tevens de betwistbare opvatting ontstaan dat het meest intieme van de mens het lichamelijke, het seksuele is, en niet zijn psyche, zijn geest. " [mijn nadruk] (96)

"En de christelijke invloed op dit patroon? Waarschijnlijk is deze impliciet aanwezig. Maar dit moraliseringsproces wordt niet als een christianisering voorgesteld tenzij in de 19de eeuw. Men heeft het in de 18de eeuw altijd over burgerlijke deugden. Trouwens de moralisering wordt haast uitsluitend door leken gevoerd die de geestelijkheid van onverschilligheid beschuldigen, en van wie sommigen, zoals Rousseau, duidelijk antikerkelijk zijn. " [mijn nadruk] (101)

[Ik vind Van Ussel niet erg helder over de invloed van het christendom op het ontstaan van het seksuele probleem in het Westen. Hij zegt de ene keer dit en de andere keer dat. Nu is het weer impliciet, hiervoor was het nog van grote invloed op de burgerij. Ik snap dat formele standpunten niet op dezelfde manier uitpakken als wat er in de praktijk aan regels gehanteerd wordt, maar blijkbaar werd de praktijk toch langzamerhand wat de kerkelijke leer voorschreef. Hoe kan dat dan en hoe lang gaat er overheen voordat die praktijk zich conformeert? En waarom doet men dat in de praktijk eigenlijk als dat voorheen niet gebeurde?]

(111) 6 - Evolutie van het gezin

"Hoe beschaafder de moderne mens zich moet gedragen, hoe uitgebreider het gedragspatroon is dat hij moet volgen. De inhoud van de opvoeding zal dus in omvang toenemen. Zij duurt ook langer en begint vroeger. Omdat zij in de prille kinderjaren aanvangt, wordt het aandeel van het gezin hierin belangrijker. Omdat zij langer duurt, meer gespecialiseerd wordt en niet meer kan verstrekt worden door personen die zelf van het nieuwe gedragspatroon niet op de hoogte zijn, is de tussenkomst van speciale noodzakelijk. Ook het belang van het opgevoed zijn neemt toe. Daar de opvoeding meer omvat, wordt het onderscheid tussen de wel- en niet-opgevoede beter zichtbaar. De chronologische voorsprong in het ‘beschaafd’-zijn is een merkbare factor van prestige geworden. Meer nog, goedeopvoedingsinstituten manieren worden onmisbaar wil men in sommige milieus opgenomen worden. De kansen om op de sociale ladder te stijgen worden erdoor vergroot."(111)

" - Beschaving is zichzelf leren bedwingen (an-sich-halten, Selbstzwang), uitstel verdragen, zichzelf beheersen, onrechtstreeks zijn, zichzelf niet tonen zoals men is of niet datgene tonen wat men wil, bv. niet haastig lopen over straat of wat men voelt, bv. afkeer voor een persoon.

- Het westerse beschavingstype wordt o.m. gekenmerkt door een gevoeligheid voor directe uitingen van lichamelijkheid, voor uitingen die het schaamtegevoel kwetsen en voor elke te intense expressie van affecten. Een zekere mate van agressiviteit, een soms onrechtstreeks optreden om een doel te bereiken, het verheimelijken van sommige aspecten van de menselijke persoon worden wel geappreciëerd.
Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat de trend van het moderniseringsproces elementen bevat om het seksuele met taboes te beleggen. Het is waarschijnlijk niet te normatief wanneer we zeggen dat deze evolutie noodzakelijk en weldoend was. Toch moeten we ook wijzen op andere aspecten." [mijn nadruk] (112)

[Natuurlijk is dat wel te normatief: een historicus die de historische ontwikkeling waardeert als 'noodzakelijk en weldoend' spreekt een subjectief oordeel uit. Noodzakelijk voor wat? Voor wie? Maar dat niet alleen. Die ontwikkeling was vooral een verbod op het seksuele en een stuk minder op ander sociaal gedrag. Waarom?]

"Maar naarmate de driftregulering bij allen groter wordt, bemerkt men beter het verschil tussen het kind dat nog niet opgevoed is en in een soort ‘natuurstaat’ verkeert, en de volwassene die ‘af’ is, nl. aangepast aan de nieuwe stand van driftbeheersing. Deze afstand vergroot vooral vanaf de 16de-17de eeuw. De maatschappij belegt de positieve lustcomponenten van verschillende lichaamsfuncties met automatisch werkende angsten voor gevaren bij de uiting en onderdrukt of verdringt ze op die wijze. De negatieve affecten van weerzin, onlust, enz. worden de enige sociaal aanvaarde uitingen.(...) Het ontstaan van de begrippen ‘kind’, ‘jongere’ en ‘volwassene’ en het groter worden van de afstand tussen deze leeftijdscategorieën is ten dele een gevolg van het moderniseringsproces. De geïnstitutionaliseerde instrumenten van opvoeding en kanalisatie beklemtonen datgene wat aanwezig was en bepalen slechts ten dele de inhoud van die begrippen. De invloeden van kerkelijke groepen, zoals de nieuwe kloosterorden, hebben o.m. tot gevolg dat de inhoud van het kind-zijn (l'enfance) ook bepaald wordt door seksuele componenten. Men mag veronderstellen dat deze pedagogen, aan wie veel initiatief en zeggingsmacht over bv. het censureren van boeken en situaties werd gelaten, maatregelen namen die gunstig waren voor het verwezenlijken van het verpreutsingsproces. Toch mag men hier niet dadelijk spreken van bewuste planning. " [mijn nadruk] (114)

[Weer dat tweeslachtige oordeel over kerkelijke groepen. Natuurlijk was er wél sprake van een bewuste planning.]

"Het is onjuist te spreken over hét gezin in vroegere tijden. Een van de weinige constanten in het westers gezin van de laatste 2000 jaar is dat het in theorie monogaam is. Maar voor de andere aspecten, zoals de inhoud van de relatie man-vrouw, de leeftijd waarop het huwelijk aangegaan wordt, het aantal kinderen, het al of niet dulden van buitenechtelijke seksualiteit, de rol van de man en de vrouw, de rechten en plichten der kinderen, het belang en de aard van de liefde, het bestaan van een gezinsgevoel, de belangstelling der ouders voor hun kinderen e.d.m. zijn er variaties volgens de tijd en/of de sociale klasse. Het gezin van de ridder, de landbouwer, de veeteler, de ambachtsman, de magistraat vertoont verschillen. Belangrijke veranderingen grepen plaats in de 18de eeuw. " [mijn nadruk] (115)

"In de schoot van het kerngezin tekent zich een andere relatie af, nl. het huwelijk. Vóór de 18de eeuw kan men minder dan vandaag spreken van een huwelijk, in de zin van een intense, intieme, met vele waarden gevulde exclusieve relatie tussen een man en een vrouw. Vanaf de 18de eeuw ontstaat een toestand waarin het huwelijk aan het gezin voorafgaat; de kinderen, die van het huwelijk een gezin maken, worden meer beschouwd als de veruitwendiging van de gevoelens tussen de man en de vrouw. De gehuwden zijn eerst man en vrouw voor elkaar, daarna worden zij vader en moeder, zonder dat hun man-vrouw relatie daardoor opgeheven wordt."(116)

(132) 7 - Ontstaan van de afzonderlijke leeftijdsgroepen

"Het seksueel probleem der jongeren ontstaat onder invloed van vele factoren. We hebben reeds het moderniserings- en verpreutsingsproces besproken. Tussen de 16de en de 18de eeuw voltrekt zich vermoedelijk een andere evolutie, nl. het ontstaan van afzonderlijke leeftijdscategorieën waaraan men speciale eigenschappen toeschrijft. Eerst ontstaat waarschijnlijk de groep van het ‘kind’. De leuze van de progressieve pedagogen, onder wie J.J. Rousseau (Emile, 1762), is dat men het kind-zijn in het kind moet bewaren, in plaats van het op jonge leeftijd binnen te laten in de wereld der volwassenen, zoals gebruikelijk was."(132)

"Tussen de 16de en de 18de eeuw grijpt een dubbele verandering plaats. De volwassene wordt meer ‘volwassen’ en de jongere blijft langer ‘jong’. Hierdoor ontstaat een ander model van wat men volwassenheid zal noemen, en tekenen zich in de maatschappij de groepen van kind en jongere af. Deze ontwikkeling is het eerst en het duidelijkst zichtbaar in de milieus die in het moderniseringsproces voorop gaan. Over deze evolutie bestaan er meningsverschillen. Alle historici aanvaarden wel dat tot in de 16de eeuw jong en oud ongescheiden samenleefden. Sommigen gaan verder. Zo beweert Ph. Ariès dat het kind vóór de 16de eeuw niet bestond, noch als aparte leeftijdsgroep, noch als wezen met specifieke psychische eigenschappen."(134)

"Aan de sociogenese van de leeftijdsgroep van het kind en de jongere beantwoordt dus een psychogenese van bepaalde eigenschappen."(135)

"Een tweede veronderstelling is dat het ‘moderne’ kind slechts een van de mogelijke modellen van kind-zijn vertegenwoordigt, en wel een infantiel, niet alleen kinderlijk maar ook kinds en duidelijk achtergebleven kind. Het gesloten schoolmilieu heeft hier zijn invloed doen gelden. De pedagogen zijn het erover eens dat sommige omstandigheden de rijpheid kunnen bevorderen, zoals een oorlogssituatie, het wegvallen van een vader of een moeder, ziekten, vroege arbeid, leven te midden van volwassenen. In dit geval vindt men geen infantiele kinderen. Omgekeerd kan men ook stellen dat andere omstandigheden de groei vertragen. Het schoolmilieu filtreert elke invloed van buitenaf, legt plichten op en verleent weinig rechten, ontneemt vele vormen van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid en houdt zich met cerebrale gegevens bezig die soms ver van de realiteit staan. Ook vraagt het een in de loop der tijden groter wordende gelijkvormigheid aan het ideaaltype van het kind en de jongere. Van nog groter belang is het feit dat de jongeren in het kunstmatige schoolmilieu een statusverlening krijgen die in de maatschappij geen waarde bezit. Het zijn dus nogmaals culturele factoren die de infantiele en andere eigenschappen van het kind en de jongere bepalen. "(135)

Het zijn vooral mannen die naar school worden gestuurd (als een soort van investering).

"Daar het langdurige schoolonderwijs ook een klassemonopolie is, bestaat er een verschil tussen de rijpheid van de student en die van de arbeider, de matroos, de scheepsjongen, de wapenjongen. De maatschappij geeft aan de student het privilege van infantiele gedragingen die het stempel krijgen ‘studentikoos’ te zijn. Ook het seksueel gedrag van de leerling en de student wordt geïnfantiliseerd. Men verzet zich onder allerlei motieven (afleiden van de belangstelling voor de studie, enz.) tegen datgene wat oogluikend aanvaard wordt van de jongere arbeiders, nl. de vrijere omgang met meisjes. Voor het betrekkelijk klein aantal jongeren, verzameld in enkele tientallen elitescholen wordt dus een patroon van zedelijk gedrag ontworpen dat als sociaal onderscheidingsteken dient. In de traditionele scholen, de volksscholen, de universiteiten, de instellingen die vasthouden aan de oude principes, volgt men op een afstand de nieuwe tendens."(137)

"De idealen van de bekwame en toegewijde pedagogen-moralisten zijn dikwijls de toepassing, op het pedagogisch vlak, van de waarden der sociaal toonaangevende klassen en van de kerken."(137)

"Het principe van de nieuwe opvoeders is dat men de jongeren het best voorbereidt op de wereld door ze uit de wereld weg te trekken. Men zondert ze af in een sluissituatie die weinig op de toestand in de wereld gelijkt. Het claustraal (afgezonderd, gesloten) schoolmilieu is een soort van boetsering van de volmaakt christelijke wereld waarvoor de opvoeders ijveren. Dit kunstmatig, levensvreemd en ten dele levensvijandig civitas-terrena-milieu is te vergelijken met een klooster." [mijn nadruk] (138)

"Ten gevolge van de deseksualisering van het opvoedingsmilieu bestaat er voor een gemengde opvoeding a priori geen kans. Meisjes mogen niet bij jongens gezet worden want volgens kanunnik Cl. Joly is het niet in de eerste plaats noodzakelijk dat ze goed leren lezen en schrijven maar dat ze op een veilige, niet-verdachte plaats zijn. Celibatairen voeden jongens en meisjes op in een schijnbaar aseksuele omgeving en bereiden voor op een bestaan als zgn. ongeslachtelijk wezen."(138)

"Onschuld - Aan het kind schrijft men een reeks eigenschappen toe. Het is redelijk alvorens het de rede leert gebruiken; het is lief, grappig en ontroerend-naïef. Het belangrijkste kenmerk is echter de onschuld, ‘l'innocence’, de argeloosheid, de onwetendheid van het kwaad, de onberoerdheid erdoor en het afstoten ervan. Men propageert de opvatting dat het kind overal ter wereld in een primitieve staat van smetteloosheid verkeert tenzij het geperverteerd wordt door de beschaving, d.i. door het contact met de wereld der volwassenen. In het midden der 19de eeuw is het begrip ‘onschuld’ verder geëvolueerd. H. Fr. Amiel schrijft dat het kind wel onschuldig maar dat het daarom niet tot het goede geneigd is. Een halve eeuw later zal Freud van polymorfe perversiteit spreken.
De onschuld is uiterst kwetsbaar, zodat men ze moet beschermen. Zij wordt definitief verloren door van buitenaf inwerkende invloeden. Een niet aan het kind aangepaste aanraking, het zien of horen van bepaalde woorden of feiten, kortom elke besmetting door elementen uit de wereld der volwassenen is verderfelijk. Het is voldoende dat de onschuld van het kind bedreigd wordt en dat het de taal van de bedreiging begrepen heeft zonder er mee in te stemmen, opdat iets onherstelbaars geschied is. De houding van het kind zelf is eerder bijkomstig, Tegen zijn wil in kunnen anderen zijn onschuld vernietigen.
Typerend is ook de onherstelbaarheid. Het contact met het kwaad veroorzaakt een verandering die door geen rituelen goed te maken is. Thomas Aquinas kon nog aanvaarden dat een jongen of een meisje die vóór hun puberteit in aanraking waren gekomen met onreinheid toch hun maagdelijkheid en kuisheid bewaarden, zodat ze zich in de geestelijke stand konden begeven. In de 17de en 18de eeuw echter is de onschuld een haast fysiologische maagdelijkheid geworden, even onherstelbaar en even kwetsbaar buiten de wil van de betrokkene om.
Symptomatisch is ook de uitbreiding van het begrip onschuld. In de middeleeuwen aanvaardt men dat vóór de puberteit niet van seksualiteit kan gesproken worden, dus ook niet van ‘seksuele’ handelingen. Tot in de 18de eeuw is het algemeen gebruikelijk een kind tot 7 jaar te behandelen als een stuk speelgoed, dat men streelt, koestert, waaraan men libidineus genoegen beleeft of verschaft. Op het einde van de 18de eeuw is die leeftijdsgrens gedaald van 14, over 7 tot 0 jaar. De beveiliging van de onschuld begint van in de wieg door het kiezen van een niet-wellustige min die gedurende de periode van het zogen geen geslachtelijke omgang mag hebben, door een aangepaste kleding die het bloed niet verhit enz. In 1693 had J. Locke geschreven dat het geen zin heeft met de opvoeding der kinderen te wachten tot ze 6-7 jaar oud zijn. De menselijke geest is bij de geboorte een tabula rasa die uiterst gevoelig is voor de eerste indrukken. Deze gedachte vindt men terug in het begrip onschuld. Ook de duur van deze periode wordt verlengd. Men huldigt de kuisheid en onthouding tot aan het huwelijk als de norm.
Tevens wordt de inhoud van het begrip onschuld uitgebreid. Daden (aanrakingen, zelf aangeraakt worden) kunnen de onschuld schenden, maar ook woorden, gedachten, begeerten, dromen, fantasieën. Er is een ontwikkeling van het fysieke naar het psychische, van het bewuste naar het onbewuste, van het uitwendige naar het verinnerlijkte. In de tweede helft der 18de eeuw is het niet voldoende meer wanneer een kind of een jongere geen daden stelt die de onschuld kunnen kwetsen. Alleen reeds het weten dat zoiets bestaat is een bewijs van besmetting; wanneer het kind geen schaamte toont, mag men dit als een teken van zijn onschuld nemen. Op de hoogte zijn van het bestaan van seksuele elementen staat gelijk met het verlies van onschuld en is het begin van de onzedelijkheid. " [mijn nadruk] (139-141)

"De uitbreiding van het begrip onschuld geschiedt o.m. in de richting van het seksuele. Men onthoudt niet alle kennis over de wereld der volwassenen, behalve wanneer zij op het seksuele betrekking heeft. De jeugd moet actief zijn, ondernemend, in staat tot zelfstandig handelen, denken en oordelen, behalve waar het om het seksuele gaat. Aan de ene kant vraagt men een grote rijpheid, aan de andere kant een niet-weten, een niet-doen, een niet-begeren, een niet-voelen. Zo ontstaat een ideaal-beeld van het reine, d.i. aseksuele en rijpe kind, dat zich zoals Rousseau zegt, ‘van geen enkel geslacht’ mag voelen. " [mijn nadruk] (141)

"De westerse pedagogiek wordt door een sfeer van paniek gekenmerkt. Er is altijd een kind te beschermen of te redden. Daar is eveneens de nostalgie die uit deze ideologie spreekt, het verlangen naar het verloren paradijs, de weemoed naar het engelachtige (want seksloze) bestaan. Het is niet onmogelijk dat, naarmate het schuldbesef der volwassenen omtrent het seksuele innerlijker wordt, het aantal personen dat met spijt aan het verlies van de onschuld terugdenkt, groter wordt. Daarom misschien werd een concept van het kind-zijn ontworpen dat beantwoordt aan deze gemiste kansen. " [mijn nadruk] (142)

"Ondertussen blijven in de steden, stadjes en dorpen scholen van het oude type bestaan, waarin jongens en meisjes samenzitten. Zodra de materiële omstandigheden het toelaten, scheidt men de geslachten.
- De kerkelijke instanties voeren een actie tegen de bestaande coëducatie en de coïnstructie. Zij voeren de scheiding in zodra het mogelijk is. "(149)

"Ook tegen de omgang jongens-meisjes buiten de school groeide geleidelijk meer verzet. De vooruitstrevende opvoeders willen, op enkele uitzonderingen na, tot een uniseksuele omgeving komen, niet alleen in de scholen, maar ook bij het werk en elders. P. Villaume vindt het dansen goed, mits het per sekse geschiedt. Kinderen van verschillend geslacht moeten niet met elkaar omgaan, want ze verschillen te veel van elkaar; en door gemengde omgang zal het verschil in sekserol verdwijnen. Zelfs de omgang tussen kinderen in hetzelfde gezin moet koeler worden. "(150)

"Men moet de strijd tegen de (pseudo-)acceleratie ook zien in het kader van de campagnes voor kuisheid en onthouding die in de 18de-eeuw een duidelijke vorm aannemen, en die de voorechtelijke onthouding propageren en de masturbatie bestrijden. Deze acties lopen in zekere zin parallel met de beweging ter bescherming van de onschuld van het kind. Het zijn ten dele dezelfde opvoedkundige groepen die dezelfde elites aan deze invloeden onderwerpen. Kuisheid tot aan het huwelijk wordt een standsdistinctief van de middenklasse. Er bestaan verschillen met de acties gevoerd voor de gedeseksualiseerde onschuld van het kind. Vooreerst beperkt men zich niet tot een vrij passieve bescherming, maar gaat men actief over tot het georganiseerd en soms collectief bestrijden van milieus die als onzedelijk worden voorgesteld, bv. de studentenmilieus van sommige universiteiten. Ook zijn de jongeren hierbij zelf actief. "(157)

"In de 19de en 20ste eeuw kan men deze groepsgewijze bestrijding beter opmerken, omdat zij dan vorm gekregen heeft in talrijke organisaties zoals congregaties voor jongens, voor meisjes, S. Jozefsverenigingen, zedelijkheidsbonden en andere verenigingen van verschillende kerkelijke, ideologische of politieke gezindheid. Maar reeds in de 18de-eeuw wordt het kuisheidsideaal een streven van informele jongerengroeperingen zoals die der Hainbündler en de Sturm und Dränger ca. 1770-1790. Het is in Duitsland de tijd van de jonge Goethe, de jonge Schiller (de Schilleriaanse aseksuele jongeling wordt het prototype), en van personen zoals Gleim, Klopstock, Chr. Kaufmann. De jeugdgroepen zijn in zekere zin een verburgerlijkte uitgave van de Knabenschafte die men op het platteland vond. Zij distanciëren zich van de andere groepen van die aard, doordat zij een verfijning der zeden nastreven, de klemtoon op een eerder homofiel getinte vriendschap leggen,de eros boven de sexus stellen en een eerbied voor de vrouw eisen (naast antifeministische uitingen bij sommigen), eerbied die vooral bestaat in het zich onthouden van amoureus en seksueel contact. In de 18de-eeuw vonden de studenten die de kuisheid voorstonden, steun bij enkele literatoren en filosofen. De redenen waarom men zegt dat de jongeren kuis moeten zijn, krijgen stilaan ook een nationale inslag. De strijd voor de kuisheid zal in de komende tijd een belangrijke invloed hebben op de statuten en werking van de duitse studentenverenigingen."(157-158)

"Tegen het kuisheidsideaal bestaat verzet om verschillende, soms tegenstrijdige opvattingen. De een verkiest een ongebonden gedrag, al of niet door een huwelijk gevolgd. De ander oordeelt dat liefde voldoende is om seksuele contacten te wettigen, zoals in de ‘vrije liefde’. Nog anderen vinden de overspannen wijze waarop het kuisheidsideaal wordt opgedrongen niet in overeenstemming met de beste opvoedkundige en zedelijke principes. Zij prijzen de matigheid aan en geven de voorkeur aan het niet- onwetend in het huwelijk treden (volgens de zegswijze door Pestalozzi in 1780 vermeld: ‘geen kat in een zak kopen’) boven ‘het sneeuwwitte kleed der reinheid’ (1816) dat in sommige gewesten het symbool van het maagdelijk huwelijk is. Hoe groot de groep der tegenstanders van absolute kuisheid is, kan men niet schatten. Hun opvatting wordt zelden verwoord. Vele medici wezen in hun werken op de gevaren van de onthouding, maar men verzette zich tegen de kuisheid niet alleen op medische indicaties, maar ook omdat men oordeelde dat het huwelijk althans bij de man door een periode van verkenning moest voorafgegaan worden. Anderen vonden de sacralisatie der kuisheid en onthouding iets onzedelijks en antipedagogisch omdat zij onrealiseerbare idealen stelde en het vinden van een beheerst evenwicht bemoeilijkte."(158)

"Dit ideaal is in feite het idool van één sociale groepering, de middenklasse. Het wordt uitgebreid van onthouding van daden naar innerlijke kuisheid en reinheid. "(159)

Noot 6

"Ph. Ariès en andere auteurs over het kind, schrijven hoofdzakelijk over het kind van de burgerij en van de adel. Men weet veel over de kleine Wolfgang (Goethe), de kleine Theodor (Fontane), de kleine Bettina (Brentano), maar over de jeugd van 90-95 % van de bevolking is veel minder geweten. Boeren, ambachtslieden, vissers, matrozen schrijven geen boeken."

(164) 8 - Het seksueel gedrag van de jongeren in de 18de eeuw

Op de pagina's 165 tot 170 vele voorbeelden van het aaien van de geslachtsdelen van kinderen door volwassenen vóórdat de verpreuting plaats vond (om ze rustig te krijgen, in slaap te klrijgen, om ze een plezier te doen, om ze te leren masturberen, om er als volwassene zelf je voordeel mee te doen).

"Men moet deze gedragingen ook beoordelen in een groter tijdsverband. De houding loopt ongeveer gelijk met die tegenover de zelfbevrediging, de premaritale coitus en het spreken tegen jongeren over het seksuele. Tot in de 17de eeuw wordt hiertegen slechts door enkelingen geprotesteerd. Vanaf de 18de eeuw wordt een campagne gevoerd die aan de latere eeuwen de indruk zou kunnen geven dat deze gebruiken bijzonder verspreid waren in de 18de eeuw. Het is waarschijnlijk juister te veronderstellen dat deze gebruiken ook in de vroegere tijden verspreid waren en dat men heeft moeten leren ze als onzedelijk te beoordelen."(170)

"Op afbeeldingen van kinderspelen ziet men ook dat de jeugd dikwijls gemengd speelt: het is niet onwaarschijnlijk dat het verpreutsingsproces ook deze toestand beïnvloedde; de opvoeders wilden immers jongens en meisjes scheiden. Dit was nodig, wilde men de verliefdheid tussen jongens en meisjes vermijden."(172)

"Men kan voortgaan met het opsommen van uitspraken van moralisten-pedagogen en ethici uit Duitsland en Frankrijk. Steeds hoort men hetzelfde: de burgerlijke ordening is bedreigd wanneer men voortgaat met het toelaten van de ongeordende voorechtelijke geslachtelijke omgang. Hier wordt dus de richting der acties van filosofen, pedagogen en ethici aangegeven. Het is opvallend hoe men in die periode een duizend jaar oud gebruik met andere ogen ziet." [mijn nadruk] (180)

"De burgerij geeft de indruk de mensheid te vertegenwoordigen, universeel of minstens europees te zijn, de hele maatschappij in haar belangstelling te betrekken. Maar zij spreekt vooral over háár belangen en waarden. Sprekers en toehoorders, schrijvers en lezers zijn hoofdzakelijk burgers die vanuit talrijke soms verafliggende contactpunten voeling met elkaar hebben zodat ze zich machtig wanen, machtig genoeg om de maatschappij te modelleren naar hun zin. Ethici, opvoeders, professoren, leraars en studenten komen uit dezelfde middenklasse. Er ontstaat een ‘cultural lag’: de burgerij distancieert zich van de zeden uit haar eigen verleden en wil of kan de zeden van de andere klassen, vooral van de lagere klassen waaruit zij zelf voortkomt en waarmee zij minst van al vereenzelvigd wil worden, niet meer begrijpen. Ze moet er zich tegen afstoten om zichzelf als klasse te bevestigen. " [mijn nadruk] (181)

"De opvatting van de christelijke kerken over de voorechtelijke coitus is duidelijk: het is een zonde, soms een doodzonde, die met zware sancties bestraft kon worden. Toch bestaan er, ondanks de onmiskenbare stellingname der kerken, nog in de 20ste eeuw sociale groepen die zichzelf christelijk noemen, andere normen volgen en deze zelfs openlijk verdedigen. We moeten het voor waarschijnlijk houden dat de kerk de situaties niet heeft kunnen wijzigen zoals zij dat wenste."(182)

[Het feit dat er christelijke minderheden zijn die zich niet houden aan de algemene moraaltheologische opvattingen binnen de kerken, zegt niet zo veel. De grote lijn was negatief en de meeste mensen hadden daarmee te maken en werden er door beïnvloed. ]

"In alle variaties vinden we dezelfde kern terug: de ouders dulden vrijheid maar wensen zekerheid omtrent de huwbaarheid en de huwelijkskansen van hun kinderen omwille van de grote belangen die op het spel staan. Dit misschien wel universele streven heeft ook het westers voorechtelijk gedrag bepaald. Dit patroon is het best gekend voor de landbouwgewesten waar het gedurende vele eeuwen weinig veranderingen onderging. Daar de landbouwers tot in de 18de eeuw 80 tot 90 % van de bevolking der continentale landen uitmaakten en vele stadjes een agrarisch karakter hadden, is dit patroon veruit het meest verspreide. Men kan er drie stadia in onderscheiden. De huwelijksmarkt wordt verkend tijdens de wervingsperiode; daarop volgt de verloving met de geschikt bevonden partner; het huwelijk is de ceremonie waardoor het geheel wordt afgesloten. De eerste en de tweede fase zijn gekenmerkt door een geleidelijke overgang van korte relaties met talrijke partners naar exclusiever en langduriger omgang. In de eerste fase wil men vooral zekerheid krijgen omtrent wie met wie is. Geleidelijk wordt de controle strenger en de sociale sancties tegen diegenen die paren zonder werving, of buiten de regels en het toezicht van de jongerengroep om, zijn soms streng. De jongere kon slechts vrijheid krijgen indien hij zich aan de regels onderwierp. De regels waren erop gericht de verhandelingen van de huwelijksmarkt ordelijk en min of meer openlijk te doen verlopen. Was na een fase van verkenning en werving, de verhouding tussen een jongen en een meisje vast (‘gewiss’), dan wist heel het dorp het en waren de betrokken ouders doorgaans akkoord. Was een verhouding eenmaal vast, dan bestond er weinig kans dat zij zou worden afgebroken, tenzij men dacht dat het meisje onvruchtbaar was. In deze toestand van zekerheid omtrent een a.s. huwelijk, was de voorechtelijke omgang niet het te vroeg prijsgeven van iets onherstelbaars, maar het bevestigen van het succes bij de werving, het in bezit nemen van het veroverd gebied en het testen van de vruchtbaarheid. De openbaarheid die, hoewel niet formeel, toch in overeenstemming was met de gewoonterechtelijke toestand, was een waarborg die in de huidige tijd slechts door het formeel huwelijk verkregen wordt. Het afsluiten der werving geschiedde door een openlijke bevestiging (Ja-Trunk, handslag, ja-öl). Hiermee bedoelden de ouders dat de onderhandelingen afgesloten waren, dat de overeenkomst vastgelegd was. Een officieel huwelijk of een officiële verloving was onder deze omstandigheden, waarin de kern een transactie was tussen twee families en dus eerder een privé-aangelegenheid dan een zaak die de kerk of de maatschappij aanging, van bijkomstig belang. Dit huwelijk kon slechts de bestaande toestand bevestigen. Het kon een waarborg méér zijn, maar deze werd vooral geëist door degenen die meer invloed op het volk wensten, aanvankelijk de kerken, later de staat." [mijn nadruk] (190)

Volgende onderwerp is masturbatie en de bestrijding ervan in de 18e eeuw.

"Totnutoe hebben we het seksueel gedrag van de jongeren uit verschillende standen en beroepsgroepen besproken. De zelfbevrediging komt bij alle standen voor. De bestrijding in de 18de eeuw is een probleem dat vele vragen oproept. De historici en seksuologen hebben er weinig of geen aandacht aan geschonken. Wanneer we termen zoals ‘bestrijding’ gebruiken, dan is dit gerechtvaardigd door de aard van de acties. We staan hier niet voor een optreden van opvoedkundige en zedelijke autoriteiten, die op een rustige wijze en met als bedoeling de morele verheffing van de mens aan de voorkoming der zelfbevrediging aandacht besteden. Integendeel." [mijn nadruk] (207)

"Het eerste wat omtrent de christelijke moraaltheologische stellingnamen gezegd moet worden, is dat tot in de 16de-17de eeuw een samenhangende leer omtrent het seksuele ontbreekt. We mogen hier waarschijnlijk niet spreken van een leemte. Zou het niet zo zijn dat het seksuele eerst in de 17de-18de eeuw tot een voor het bewustzijn samenhangend geheel verenigd werd, zodat een speciale ‘seksuele moraal’ voordien geen zin had?"(208-209)

"Het resultaat van deze verzwijgingen is de toestand die men in de 18de eeuw vindt: (1) artsen voeren de campagne; (2) de bevolking, jong en oud, weet niet altijd wat men juist met masturbatie bedoelt, weet niet dat ze schadelijk en nog minder dat ze zondig is; (3) de geestelijken zijn in twee groepen verdeeld, degenen die onverschillig zijn en degenen die oordelen dat men bij de acties der artsen niet achter mag blijven. Men moet de masturbatie zondig verklaren door het extrapoleren van het zesde gebod. Maar verschillende geestelijken uit de 18de eeuw schrijven dat zij in de bijbel geen teksten vinden en dat zij geen andere kerkelijke verboden kennen om de zelfbevrediging te kunnen veroordelen. "(210)

"In medische werken werden tot in de 18de eeuw geen theorieën ten voordele van de seksuele onthouding verdedigd, integendeel. Men spreekt er op een neutrale wijze over de masturbatie."(212)

"We hebben echter reeds gewezen op een zekere (daarom niet proseksueel te noemen) inschikkelijkheid tegenover de premaritale coitus en de extramaritale seksualiteit. Ook trachtten we aan te tonen dat moraaltheologen, artsen en pedagogen, ouders en dienstpersoneel masturbatorische handelingen duldden en soms bevorderden. Hoe moeten we deze inschikkelijke houding begrijpen? " [mijn nadruk] (214)

[Ik zou graag aantallen weten: wat was het percentage van moraaltheologen etc. die inschikkelijk waren? Als dat 5% was, waar hebben we het dan over? Dan was de meerderheid gekant tegen masturbatie etc.. Hoe dan ook: in de 18e eeuw is het afgelopen met die inschikkelijkheid.]

"De conclusie is dat de zelfbevrediging door de een mild veroordeeld, door de ander geduld en soms aanbevolen wordt. De masturbatie bij de jongeren is niet belangrijk genoeg om ertegen te reageren. Zij schijnen redelijk schuldvrij te zijn. Niemand zegt hun dat de masturbatie zondig, slecht of ongezond is. In de theorieën van moraaltheologen, artsen, hygiënisten en opvoeders vindt men geen elementen die kunnen dienen om dit gedrag speciaal te bestrijden. (...)
Nadat men gedurende eeuwen dezelfde houding had aangenomen, verandert deze attitude vanaf het begin der 18de eeuw essentieel. Men ontdekt een overal verspreide masturbatie alsof die er vroeger niet geweest was. Ook bemerkt men dat zij enorme schade aanricht.(...) Een ander belangrijk feit is dat vooral artsen, en na hen, opvoeders, de strijd voeren. Er heeft zich reeds een antimasturbatiehygiëne en -pedagogiek gevormd vóór de geestelijken zich engageren. "(215-216)

"Pathologische aspecten van de bestrijding - Na een beschrijving van het chronologisch verloop der feiten, is het van belang deze in hun ware betekenis te vertalen. Dit komt erop neer aan te tonen dat we niet te doen hebben met een gewone pedagogische of morele actie, maar met een antimasturbatiesyndroom, met een pathologie, met een psychopathia sexualis die kan vergeleken worden met andere pathologieën zoals de heksenwaan, de hysterie, de syfilofobie, de jodenhaat en de misogynie.
- We constateren dat de bestrijding vrij plotseling begint, een paar eeuwen duurt, en rond het midden van de 20ste eeuw plaats maakt voor een rustiger benadering. We worden getroffen door het feit dat velen, zonder onderzoek, onbewezen uitspraken van onbekende of weinig gekende medici en pedagogen aanvaardden. De verspreiding van deze opvattingen geschiedde opvallend vlug, en het zijn degenen die zichzelf als slachtoffer beschouwen die in de voorspelling van de catastrofale gevolgen geloven. De auteurs verdedigen onwaarschijnlijke theorieën die indruisen tegen datgene wat door de medische en pedagogische autoriteiten aanvaard werd. Geen enkele bekende arts of opvoedkundige heeft tegen de zelfbevrediging geschreven. De uitspraken schijnen niet alleen vandaag fel overdreven, maar ook aan de achttiende-eeuwse lezer, een mens met enige ontwikkeling, moeten zij minstens als betwijfelbaar zijn voorgekomen, vooral als men rekening houdt met de ernstige gevolgen die voorspeld werden op zulk een zwakke bewijsgrond. " [mijn nadruk] (225)

"De artsen schrijven alsof zij verbeten moralisten waren en de pedagogen gebruiken twijfelachtige. medische argumenten. De gebruikte toon is dramatisch en bezwerend. Zij aanvaarden niet dat men aan de enorme schade of aan de ruime verspreiding zou twijfelen, tenzij men zelf reeds verdorven is. De juistheid van de beweringen wordt niet gecontroleerd en toch doet men alsof de uitspraken op onbetwijfelbare wetenschappelijke gegevens berusten." [mijn nadruk] (226)

[Zoals in elke 'moral panic'.]

"Alle schrijvers van boeken tegen de zelfbevrediging zijn personen uit de middenklasse. Sv. Ranulf toonde aan dat de morele verontwaardiging sinds de 16de en 17de eeuw speciaal aan de lagere middenklasse eigen is. Als sociaal-psychologisch fenomeen ontbreekt de ‘moral indignation’ in nietwesterse culturen en ook tijdens onze middeleeuwen. De schijnbaar gedesinteresseerde neiging tot straffen of tot helpen straffen is ten dele vermomde sociale afgunst. Men moet echter ook rekening houden met bepaalde elementen uit de puriteinse psychologie, zoals de behoefte aan reguleringen door wetten en aan automatische straffen." [mijn nadruk] (237)

"Uit de voorgaande bladzijden concluderen we het volgende. Het antimasturbatiesyndroom is pathologisch. We hebben de onjuiste hypothesen om de oorsprong van de bestrijding te verklaren, een voor een verworpen. We menen daarom dat de zelfbevrediging bestreden werd, niet zozeer om ze te doen verdwijnen, maar om deze anarchische, solipsistische, onbeperkt libidineuze en sociaal-onproductieve activiteit te straffen. Een theorie werd ontworpen die de zelfbevrediging als buitengewoon schadelijk voorstelde. Deze bedoeling blijkt het duidelijkst uit de hierna te bespreken bestrijdingsmiddelen. Deze zijn soms openlijk sadistisch en ze worden opgedrongen hoewel de medische auteurs te voren gezegd hadden dat de genezingskansen miniem, soms niet aanwezig waren. "(241)

(259) 9 - De seksuele voorlichting in de 18de eeuw

"De ontwikkeling van het verpreutsingsproces van de 16de tot de 18de eeuw kunnen we vereenvoudigd schetsen als de geleidelijke overgang van openbaarheid, naar verhulling en schuilhouden in de privésfeer. Van schuldvrije kennis evolueerde men naar een toenemende onwetendheid en vooral naar een groeiend schuldbesef. Alleen reeds het vertonen van weetgierigheid begint men zondig te noemen. Konden in de 16de eeuw de volwassenen en jongeren van alle standen vrijuit over het seksuele samenpraten, in de 18de eeuw vindt men twee niveaus van communicatie. Dienstboden en leeftijdsgenoten verstrekken informatie, een situatie die afgekeurd wordt en die tevens de statusdaling van het seksuele aantoont. De enige aanvaarde toestand is die waarin de welopgevoede jongere gespannen luistert naar de voorlichting die in één keer door een volwassene wordt verstrekt. Zelfs tegen deze informatie bestaat er verzet, want de volledige onwetendheid is het ideaal. In de 16de eeuw verloopt de enculturatie spontaan, daarna wordt de opvoeding steeds meer expliciet en als zodanig gegeven. Tenslotte bestaat de seksuele opvoeding hoofdzakelijk uit negatieve bepalingen, die niet meer in het openbaar, en later slechts ten dele door het gezin kunnen worden gegeven. De onwetendheid veroorzaakt door het verpreutsingsproces neemt sneller toe dan men door het verstrekken van voorlichting wil vervangen, en het verder verschuiven van de schaamtegrens maakt de voorlichting bijna onmogelijk. " [mijn nadruk] (259)

"De seksuele voorlichting ontstond in de 18de eeuw niet omdat de jeugd onwetend was, niet omdat zij te veel onjuiste kennis bezat, niet omdat het seksuele te negatief gewaardeerd werd, maar wel om beter de zelfbevrediging (en in de 19de-20ste eeuw de venerische ziekten, de seksuele spelletjes, de voorechtelijke omgang en dgl.) te bestrijden. Dit komt neer op het aantonen dat de voorlichting een nieuwe en beter aangepaste actie is om de officieel geldende waarden te verwezenlijken, en niet als een vernieuwing in deze waarden zelf. Het kwam erop aan alle seksualiteit binnen de perken van het huwelijk te monopoliseren, ten dienste van de voortplanting. "(261-262)

[Het doel van seksuele voorlichting was dus totaal negatief en normatief veroordelend.]

"Aan de geleidelijke sociogenese van het probleem der voorlichting, ‘ces dangereux mystères’, beantwoordde een individuele psychogenese. Deze was het gevolg van diepgaande beïnvloeding vanaf de prilste kinderjaren. Aangezien de wortels van de conditionering diep lagen, was de deconditionering moeilijker geworden. De volwassenen hadden na hun infantiele fase geen inzicht in de toestand waarin ze opgroeiden. Zij zagen niet dat de normen historisch ontstaan waren, dat zij relatief en niet aangeboren waren. Hierdoor werd het voor hen moeilijk om het nog niet geëncultureerde kind te begrijpen. Dit reageerde ‘normaal’, d.i. pre-cultureel; het seksuele werd nl. niet als iets gevaarlijks, geheimzinnigs, slechts of schaamtevols ervaren. De volwassenen echter staan verbaasd over het ontbreken van de voor hen normale vrees-, negerings- of vluchtreacties. Voor de opvoeders is de schaamtegrens vanzelfsprekend geworden; het ontbreken of bedwingen van nieuwsgierigheid eveneens. Het is begrijpelijk dat zij tegenover het kind bewoordingen gebruiken als pervers, onnatuurlijk, ongezond. Naarmate de verpreutsing verder gaat, wordt het voor de volwassenen moeilijker om het antiseksueel gedragspatroon in woorden uit te drukken. De hele conditionering geschiedde in de preverbale fase, of door middel van niet-verbale communicaties ..." [mijn nadruk] (265-266)

[Uit het vervolg blijkt dat veel mislukte theologen pedagogen met een (wat betreft seks en voorlichting negatieve) missie worden.]

(306) 10 - De verpreutsing van het westen

Wat in de 18e eeuw nog alleen voor kinderen gold geldt daarna ook voor volwassenen.

"We moeten waarschijnlijk rond 1800 een kleine ommekeer veronderstellen, ook al geschiedt de belangrijkste verandering over een tijdspanne van een halve eeuw en meer. Na de Franse omwenteling is het duidelijk geworden dat de burgers de toonaangevende klasse zijn. Het waardengeheel van de ‘upper middle class’ wordt voortaan aan alle klassen als het enig aanvaardbare opgedrongen. De indruk van verandering wordt versterkt doordat de kerken de waarden van de nieuwe heersers overnemen. Hiertoe wijzigen de kerken ten dele hun waardensysteem. De katholieke kerk verzwijgt bv. haar traditionele geringschatting van het huwelijk, hemelt minder het celibaat op, haar wereldvijandige houding wordt milder, zij huldigt een nieuwe houding tegenover het voor de burgers belangrijke geld. Ook de kerken bemoeien zich voortaan met de regulering van de seksualiteit: de masturbatie, de premaritale coitus, het gebruik van contraceptiva worden bestreden. De burgerlijke waarden van het liefdehuwelijk, de autoritaire gezinsstructuur, de grote belangstelling der ouders voor hun kinderen en dergelijke meer worden eveneens overgenomen. Tussen sommige teksten van bv. Rousseau en van bisschoppen bestaat er daarom een merkwaardige gelijkenis.
In andere boeken is deze victoriaanse periode in detail beschreven, zodat wij het hier kunnen houden bij het aanduiden van de belangrijke kenmerken en tot enkele correcties van het klassieke beeld. De toenemende antiseksualiteit en de dalende seksuele vrijheid leidt tot enkele belangrijke gevolgen. Vooreerst zien we dat bij man en vrouw drie elementen die bij elkaar horen, nl. zinnelijkheid, erotiek en liefde, haast geheel uiteenvallen. De lichamelijkheid wordt verregaand verdrongen. De lust, het speelse, het erotische krijgt geen plaats naast de burgerlijke degelijkheid en de arbeidsmystiek. En de liefde mag nog alleen geestelijk beleefd worden. Door de onkunde van de man verschraalt het seksueel contact. Daar waar J. van Beverwijck in 1660 nog schreef dat de vrouw aan de coitus ‘dubbel vermaeck’ beleeft, beweren geleerde mannen nu dat de vrouw geen orgasme kent, tenzij ze pervers is. Volgens de nieuwe biologische theorieën zou dit orgasme trouwens niet nodig zijn voor het slagen der bevruchting. Het aantal anorgastische vrouwen schijnt effectief toe te nemen. Ook het aantal vrouwen dat aan lichamelijke en psychische gevolgen van een gestoord seksueel leven lijdt, stijgt. Een gedeelte van deze vrouwen komt op het einde van de eeuw in de consultatiekabinetten der psychiaters terecht." [mijn nadruk] (307)

"De negatieve seksuele obsessie, het onhandig doen, het fanatiek bestrijden, het scheppen van een uiterst artificiële leefwereld vinden we alleen bij de burgerij. ‘Sex is middle-class’.Naarmate de andere bevolkingslagen verburgerlijken, nemen zij dit patroon over. Ook in socialistische en communistische groepen en landen treft men soms deze verburgerlijkte houding tegenover het seksuele aan. De burgerlijke waarden worden door de kerken gesacraliseerd. Sommige zijn zo ‘heilig’ dat ze vandaag slechts met moeite ‘in Frage’ kunnen gesteld worden. Zo wordt het gezin als de eeuwige basis, de kern, de oercel van de maatschappij voorgesteld."(309)

(324) 11 - De emancipatie van het seksuele

Over de drie seksuele revoluties.

"De evolutie tijdens de laatste eeuw gaat in de richting van een toenemende ontburgerlijking van de maatschappij; we evolueren van anti- naar proseksueel, van kleine naar grotere vrijheid, van schuld- naar schaamtemoraal, van bedekking naar openheid, van genitale naar meer totale seksualiteit, van obsessie naar rustiger integratie en deseksualisering van het seksuele, van verwijdering en antithese tussen de geslachten naar coöperatie, van desintegratie van liefde en zinnelijkheid naar éénwording. Als een rode draad loopt door deze kenmerken de vermenselijking van de zingeving der seksualiteit heen, het opheffen van de anti-humane normen en houdingen bv. bij niet-conform gedrag, het inzicht dat de mens zijn overschot van drift en de liefdekansen door de seksualiteit geboden, op menselijke wijze moet investeren. "(324)

Over de eerste seksuele revolutie:

"Tot aan Wereldoorlog I was de vrijmaking van het seksuele vooral het werk van kunstenaars, wetenschapslieden, en in mindere mate van enkele politici en vooruitstrevende opvoeders.(...) We denken bv aan Strindberg, Ibsen, Tolstoi, Thomas Hardy, G. Frenssens, Wedekind en anderen die de situatie van de vrouw, de dubbele moraal, de huwelijksmoeilijkheden, het kuisheidsprobleem, de seksuele on- wetendheid behandelden, niet alleen nog vóór deze problemen op een theoretische wijze gesteld werden, maar tevens op een sprekender wijze.(...) En naast hen stond een tweede groep, die de seksualiteit, de vrouw, de liefde aantrekkelijk uitbeeldde. We denken bv. aan D.H. Lawrence, aan Rich. Burton's vertaling van Duizendenéén nacht, aan Oscar Wilde en André Gide, aan de naaktschilderingen en -beeldhouwwerken."(324-325)

"Tijdens deze eerste periode verschijnen indrukwekkende, veeldelige seksuologische werken. Ook hier zijn de zgn. protestantse landen op de andere vooruit. De seksuologie ontstaat in midden-Europa maar bloeit ook in de Angelsaksische landen. Het betreft soms grote synthesen, zoals er later geen meer gemaakt zouden worden. Het meeste is éénmanswerk van personen die een heel leven aan hun taak wijden. De sociale waardering voor het gepresteerde is niet groot: sommigen riskeren gevangenisstraf of boeten; en voor allen betekent een zuiver-wetenschappelijke seksuologische belangstelling prestigeverlies en sociale isolering.
De visie op het seksuele is aanvankelijk nog eng-seksueel, vooral fysiologisch-biologisch. Dit komt o.m. doordat vooral medici over het seksuele schrijven. Zelfs Hav. Ellis, een essayist en journalist, is van vorming geneesheer. Voorts gaat er veel invloed uit van antropologen en ethnologen. " [mijn nadruk] (325)

"De meerderheid der toenmalige filosofen had aan het seksuele slechts weinig aandacht geschonken. In het hele werk van Kant komt het woord ‘liefde’ slechts één maal voor. Schopenhauer en Nietzsche waren vrouwenhaters. Kierkegaard was het model van iemand die het met het seksuele niet kon vinden. Bij meer dan één vinden we anti-vrouwelijkheid, seksualiteit uitsluitend ten dienste van de voortplanting, pornografische belangstelling en venerische ziekten. De bewering dat de filosofen de belangrijke elementen van de komende tijd voorvoelen, gaat voor het seksuele niet op. Tot in het midden van de 20ste eeuw blijven velen nog aan een agrarische seksuele moraal van vóór twee eeuwen vasthouden en ontbreekt een diepere bezinning op het seksuele en de liefde. Het zijn niet-filosofen zoals Michelet (De l'amour) en Mantegazza (Physiologie der Liebe) die het liefde-element, het erotische, het zinnelijke en het seksuele herwaarderen." [mijn nadruk] (326)

[Droogkkloten zijn het, die filosofen ... :-) Het zal er ook iets mee te maken hebben dat veel filosofen in feite uit de religieuze wereld resp. theologie afkomstig zijn.]

"Ongeveer alle ethici die destijds in hoog aanzien stonden, vinden we in het kamp der conservatieven. Deze hadden niets van de situatie begrepen. De onbruikbaarheid der oude regels en normen was aangetoond, wat hen niet belette ze met vermeerderde kracht te bevestigen. Zij hielden hardnekkig vast aan het geloof in eeuwige en objectieve normen. Zij verzetten zich tegen de dubbele moraal alleen maar om ook de man aan de strenge normen der vrouw te onderwerpen. Vrije liefde en extra-maritale seksualiteit waren ‘onbeperkt subjectivisme’ (W. Rein). De nieuwe moraal was onzedelijk en leidde tot ontaarding der maatschappij, zedenverwildering, terugvallen in een primitieve cultuur (W. Wundt). Het doel van de seksualiteit was de voortplanting: hierin bestond de ‘hogere’ zedelijkheid." [mijn nadruk] (327)

Over de tweede seksuele revolutie:

"Geen enkel onderdeel van het seksueel probleem werd inderdaad grondig aangepakt en definitief opgelost. In de periode tussen de twee wereldoorlogen zullen geen nieuwe problemen gesteld worden. De inhoud van datgene wat men het seksuele probleem noemt, zal enigszins veranderen."(335)

[Ik vind de opsomming van allerlei bewegingen en auteurs niet erg duidelijk maken dat er sprake zou zijn van een revolutie. De ontwikkelingen van vóór WO I zetten gewoon verder door, zou je net zo goed kunnen zeggen.]

Over de derde seksuele revolutie:

"Na Wereldoorlog II zet de derde seksuele revolutie in. Deze gaat nog sneller dan de vorige; de invloed doet zich in alle bevolkingslagen voelen. Een eerste kenmerk is dat steeds openlijker erkend wordt dat het seksuele noodzakelijk is voor het lichamelijk en psychisch welzijn van het individu."(339)

"Seks wordt als seks genoten. De vroegere, ernstige seksualiteit wordt vervangen door seks waaraan men pret kan beleven. De vier-eenheid liefde-voortplanting-huwelijk-seksualiteit valt uiteen. Bij sommigen wordt de seksualiteit meer de bovenwoordelijke uitdrukking van liefdegevoelens terwijl playboys en -girls het accent leggen op het zinnelijke."(340)

"We zeiden reeds dat de inzichten van sommige wetenschapsbeoefenaars door hun moreel systeem werden vervormd. Van hun kant beriepen de moralisten zich soms op zgn. wetenschappelijke argumenten om hun normen te funderen. Hierin komt na Wereldoorlog II verandering, niet zozeer omdat de moralisten grotere wetenschappelijke objectiviteit nastreven maar doordat de wetenschapslieden zich meer distanciëren. De eisen aan de seksuologie gesteld worden strenger. Na onder de invloed van de artsen, de dieptepsychologen, de zoölogen, de antropologen, de sociologen gestaan te hebben, streeft de seksuologie meer een multidisciplinaire benadering na. Masters en Johnson vormden een psychomedisch team. De invloed van de seksuologie is groot. Dat constateerde men o.m. bij de publikatie der twee eerste Kinseyrapporten (1948 en 1953): zij toonden aan dat bijna allen de godsdienstige, juridische en andere regels op het seksuele overtraden; deze ontdekking was voor velen een deculpabilisatie. Masters en Johnson rehabiliteerden de clitoridale vrouw ten opzichte van de vaginaal gerichte. Het accent komt steeds meer op het volledig menszijn te vallen. De opvatting over de seksualiteit wordt ten dele gedeseksualiseerd. Zij wordt ook, naarmate men meer afstand neemt van de voortplantingsmoraal, meer gehominiseerd. In de fundering van de seksuele zingeving doet men reeds minder beroep op het gedrag van infraprimaten, antropoïden, van primitieve natuurvolkeren, omdat het duidelijk is dat de mens van nu en hier zelf de zin van zijn seksualiteit moet bepalen. In de seksuele voorlichting wordt soms niet eens meer over de planten en dieren gesproken." [mijn nadruk] (341)

"Zo zien we dat de kring zich ten dele sluit, doordat we soms situaties bereiken zoals in de 16de eeuw. Het is echter niet zozeer een terugkeer als wel een geheel nieuwe start. Het westen is op weg om een unieke seksuele cultuur te realiseren die ongetwijfeld hoger reikt dan datgene wat we voor de 15de-16de eeuw vermoeden, zonder dan nog het niveau van spontane pro-seksualiteit en vrijheid van bv. de Trobrianders, de Samoanen, de Muria's en de Ra'Ivavae te bereiken. "(343)

"De rol van de kerken in de seksuele emancipatie kan men niet inspirerend, stimulerend of corrigerend noemen, hoewel ze dat soms van zichzelf zeggen. De herwaardering ook van de meer spirituele waarden heeft zich niet dank zij, maar ondanks de kerken, de morele en juridische autoriteiten en andere hoeders van de zgn. zedelijkheid voltrokken. De kerken hebben geremd door banvloeken, tussenbeide komen bij de staatsoverheid, sociale agitatie, bewuste en onbewuste misleiding van de onwetenden. Daardoor hebben zij in naam van de ‘hogere’ zedelijkheid het voortbestaan van onzedelijke situaties verdedigd. Het toenemend aantal buitenkerkelijken moest zich in vele landen onderwerpen aan de morele normen en de wetten die voor kerkelijken opgesteld waren. Een anticlericale fase van de seksuele emancipatie was dus onvermijdelijk, want het waren de kerken die bepaalden wat ook voor de nietkerkelijken toegelaten was. Wilden de buitenkerkelijken voor henzelf verandering bekomen, dan moesten zij optreden tegen de kerken. Wanneer deze wilden evolueren, was er ook verbetering voor de nietkerkelijken. Aanvankelijk kwam dit anticlerikaal verzet van buitenkerkelijken, maar in de laatste jaren is ook een binnenkerkelijk anticlericalisme ontstaan. " [mijn nadruk] (349)