>>>  Laatst gewijzigd: 29 oktober 2021   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Berners-Lee schreef zijn boek met een 'ghost writer' (Fischetti), Robert Caillau werkt meer op gelijke voet samen met Gillies om zijn verhaal goed op papier te zetten. Allebei de manieren werken goed uit. Berners-Lee en Cailliau zijn wetenschappers en niet echt opgeleid om boeiend te schrijven. Het is een goed idee om dan een samenwerking aan te gaan met iemand die dat wel kan.

Cailliau was direct betrokken bij de ontwikkeling van het WWW. Berner-Lee mag dan de uitvinder zijn, zijn collega Cailliau was de grote organisator. Bijvoorbeeld van allerlei bijeenkomsten zoals de WWW-conferenties. Een goed team in feite, ook als zodanig erkend door Berners-Lee.

Het boek van de Brit Berners-Lee heeft meer het karakter van een autobiografie. Cailliau - een computerwetenschapper uit het Belgische Tongeren - maakt er met Gillies een historische studie van. Hij heeft bijvoorbeeld veel interviews gehouden met de mensen die betrokken waren bij de geschiedenis van de computer, het internet en het WWW. Ook bevat het boek een tijdlijn, en andere goede overzichten.

Het grappige is dat het boek misschien wel het meest waardevol is waar het gaat om de geschiedenis van computers en computernetwerken inclusief internet in Europa. Ik heb nog geen ander boek gezien dat daar zo uitgebreid aandacht aan besteedt.

Het is geweldig dat Gillies-Cailiau de moeite genomen hebben de geschiedenis op dat punt te vertellen. Het verhaal is heel genuanceerd over de bijdragen van verschillende mensen in die historische ontwikkelingen en het wordt erg duidelijk dat Europa een grote bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van computers, computernetwerken, Internet en het WWW.. Hier geen Amerikaans chauvinisme of geschreeuw gelukkig. Dat dingen zich in de VS - als een groot land met dezelfde taal enz., zijn laissez faire-kapitalisme, en een grote afzetmarkt binnen de grenzen - sneller konden ontvouwen dan in Europa - met zijn vele afzonderlijke staten, talen, organisaties, muntsoorten, met staatsmonopolies voor PTT, met kleine afzetmarkten en intern met veel vruchteloze competitie - wordt door de auteurs op het eind nog eens benadrukt.

Wat betreft de geschiedenis van het WWW als zodanig zijn er bijzonder veel parallellen met het boek van Berners-Lee en dat is ook logisch gezien hun intensieve samenwerking. De laatste hoofdstukken hoefde ik dus niet zo uitgebreid samen te vatten.

Voorkant Gillies-Cailliau 'How the web was born' James GILLIES / Robert CAILLIAU
How the Web was born - The story of the World Wide Web
New York: Oxford University Press, 2000; 372 blzn.
ISBN: 01 9286 2073

(1) 1 - The foundations

Dit hoofdstuk legt eerst het idee 'communicatie over netwerken' uit en het verschil tussen het telefoonnetwerk en een computernetwerk als internet. Internet lijkt met zijn 'packet switching' veel meer op het netwerk van de posterijen dan op telefoonnetwerken: alle computerdata worden opgedeeld en verstuurd in pakketjes die gebundeld met andere pakketjes verschillende routes kunnen volgen en op de bestemming weer aan elkaar gekoppeld worden.

[De technische uitleg van computernetwerken en internet in die eerste tien pagina's is erg helder en voor mijn gevoel ook geschikt voor mensen die niet zo technisch zijn.]

Geschiedenis van Internet

Vervolgens wordt een compacte geschiedenis van internet beschreven in 35 bladzijden.

[Het meeste staat uitgebreider beschreven in het boek van Abbate. Maar het verhaal hier is wel origineel en gebaseerd op eigen onderzoek. Beide auteurs waren in dezelfde periode met onderzoek en interviews bezig en beide boeken zijn in 2000 gepubliceerd. Ze noemen elkaars boek niet in hun literatuurlijst, omdat ze elkaar net gemist hebben. De insteek was ook verschillend: een geschiedenis van het internet met een beetje WWW (Abbate) en een geschiedenis van het WWW met een beetje internet (Cailliau). Ik geef hier met name de informatie die nieuw is ten opzichte van Abbate en dat wat het internationale karakter van de ontwikkeling illustreert.]

De man die bij het Pentagon het ARPA-bureau ging leiden - Licklider - was eerst bezig met time-sharing in mainframe-terminal-configuraties.

"Licklider had first heard about time-sharing from 'a young Britisher' at a UNESCO-sponsored International Conference on Information Processing in Paris in 1959. The 'young Britisher' would probably have been Christopher Strachey, who went on to become Oxford University's first Professor of Computation. It is difficult to say, however, whether Strachey really invented the idea. Like packet switching later, it was an idea whose time had come."(13)

"Few people spent long at ARPA and Licklider was no exception. He left in 1964, but in the short time he was there, he had shifted the emphasis away from military-oriented command and control to basic research in advanced computing techniques."(15)

De volgende directeuren van ARPA, Ivan Sutherland en Bob Taylor, werkten naar dezelfde visie. Ze schakelden voor IPTO mensen in als Larry Roberts.

Donald Davies (UK)

Hier ook meer over de briljante maar bescheiden Brit Donald Davies die fysica en wiskunde studeerde.

"During this final year at Imperial, two things happened to steer Davies in the direction of computing. The first was an inspirational lecture by American cybernetics pioneer Norbert Wiener, and the second was a talk by John Reginald Womersley, who was setting up a mathematics division at the National Physical Laboratory (NPL)."(18)

Dat was de afdeling waar ook Turing kwam te werken en waar plannen gesmeed werden om de ACE-computer te bouwen. Eind 1947 kwam Davies daar ook werken. In 1950 was de pilot- ACE operationeel. Davies maakte verschillende studiereizen naar de VS en in die tijd raakte hij volledig op de hoogte van wat er op het gebied van time-sharing gaande was (Licklider, Project-MAC en Multics). In 1965 was hij na een studiereis terug in de UK en organiseerde een NPL-meeting over time-sharing met als genodigden mensen van Project-MAC, waaronder Larry Roberts.

Daarna kwam hij op het idee van 'packet switching' en hield er een lezing over in maart 1966. Arthur Llewellyn van het Ministerie van Defensie vertelde hem achteraf dat de Amerikaan Paul Baran al in 1964 een artikel had gepubliceerd met dezelfde ideeën, maar in de context van defensie. Daarom had Davies er nog nooit over gehoord.

"Davies had been shocked to find that someone else had invented packet switching before him but took comfort in the fact that Baran had reached such similar conclusions. All subsequent NPL papers on the subject referenced Baran, and later on when the two men met, Davies congratulated Baran on his work. (...) Denied the honour of being the first to come up with the concept of packet switching, even if he did get the name, Davies was nevertheless soon able to ensure his place in computing history."(23)

Hij maakte namelijk al in 1967 een lokaal netwerk met Derek Barber, Roger Scantlebury, Keith Bartlett en Peter Wilkinson, gebaseerd op het idee van een subnet van 'packet-switching computers' (de latere IMP's van Roberts). Dat werd gerapporteerd tijdens een ACM-bijeenkomst in Gatlinburg, VS, in 1967. Daar werden ook de ideeën van Baran en Davies naar voren gebracht. Voor Taylor en Roberts was dat nieuw, maar ze namen de inzichten over en ARPANET ontwikkelde zich snel. Daarnaast ontstond ALOHANET via Norm Abramson in 1971. En dat alles werd later weer aan elkaar gekoppeld.

Stanley Gill (UK)

In 1968 werd door Stanley Gill ook een netwerk ontwikkeld in de UK op basis van de technieken van Davies. Het was anders van opzet, maar het was een 'packet switching network'. De bijdrage van de regering was echter 'too little, too late' en Gill voorspelde op een jaar nauwkeurig dat de UK dan niets anders kon doen dan Amerikaanse hardware importeren, wat vanaf 1981 ook gebeurde.

[Met andere woorden: De UK had al vroeg een eigen nationaal computernetwerk kunnen maken en een eigen computerindustrie kunnen opbouwen, wanneer de overheid wat meer verbeelding had gehad.]

Louis Pouzin (Frankrijk) en Cyclades

In Frankrijk was de benadering onder Pompidou anders. Louis Pouzin werd ingehuurd om een eigen Frans computernetwerk te bouwen.

"Unlike Britain, there was no way the French were simply going to buy into American technology without at least trying to do it their own way. Gallic pride demanded nothing less. When French computer company Bull passed into American hands in the early 1960s, the government launched the 'Plan Calcul', setting up the Institut de Recherche en Informatique et en Automatique (IRIA) and a state-owned computer company called Compagnie Internationale pour l'Informatique (CII). The Délégation à l'Informatique [waaraan Pouzin verbonden was] was itself a product of the Plan Calcul."(36)

Pouzin bouwde zijn netwerk met Mitra-computers van het bedrijf CII. De oorspronkelijke naam Mitranet werd echter afgewezen als niet Frans genoeg. Het hosts-net werd Cyclades genoemd en de subnetnaam werd Cigale. Pouzin vond de benadering van ARPANET te veel gebaseerd op hardware. Zijn adressering in het computernetwerk was virtueel / softwarematig en niet gebonden aan fysieke hardware. Ook de controle op het verkeer van pakketjes was softwarematig. Het netwerk functioneerde in 1973.

Maar in 1974 kwam er een andere regering: Pompidou (met een gaullistische centrale aanpak) werd opgevolgd door Giscard d'Estaing (met een laissez-faire aanpak). Het succes van Cyclades werd aan de industrie overgelaten met een zeer beperkte rol voor de overheid. Maar de industrie was (nog) niet geïnteresseerd en Cyclades ontwikkelde zich niet meer. In 1979 werd het netwerk opgeheven.

[AL weer een overheid zonder verbeelding dus.]

Desondanks hadden Pouzin's ideeën grote invloed. Bijvoorbeeld op de invulling van het TCP-protocol. In juni 1973 werd daar aan gewerkt door Metcalfe, Bob Kahn en Vinton Cerf, maar ook door Gérard Le Lann die onder Pouzin aan het Cyclades-netwerk had gewerkt en toevallig een sabbatical had in Stanford. Er werd gebruikt gemaakt van datagrammen en 'packet windows', ideeën van Pouzin.

"The adoption of these Cyclades features into TCP meant that, just as Cyclades had taken inspiration from the original ARPANET, so the fledgling Internet built on the success of Cyclades."(41)

Cambridge Rings en Ethernet

In 1975 komt Maurice Wilkes met een LAN-design met de naam Cambridge Rings. Maar het LAN-design van de Amerikaan Bob Metcalfe met de naam Ethernet werd een paar jaar later in feite de standaard voor LAN netwerken.

"Cambridge Rings dominated the LAN market in Europe for several years, but the LAN that finally came to dominate was made in the USA."(40)

(47) 2 - Setting the scene at CERN

Door de Tweede Wereldoorlog had er een uittocht plaatsgevonden van academici en onderzoekers naar de VS. Verschillende mensen in het naoorlogse Europa vonden dat Europa weer een uitdagende plaats voor wetenschappelijk onderzoek moest worden. Louis de Broglie was een van hen en nam het initiatief voor CERN = Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire, een organisatie dus voor onderzoek naar de kleinste deeltjes in de materie. Het kwam er begin 50er jaren en werd gevestigd in Genève, Zwitserland. Steeds meer landen namen deel en academici uit de hele wereld deden en doen er hun onderzoek. Het instituut werd leidend in het onderzoek op het terrein van deeltjesfysica.

Internet komt naar Europa

NORSAT

ARPA / IPTO in de VS was ontstaan als reactie op het lanceren van de Spoetnik-satelliet door de Russen in 1957. De Koude Oorlog was ook de aanleiding voor de bouw van een reeks seismische peilstations om de USSR heen om na te kunnen gaan of daar ondergrondse kernproeven gedaan werden. Het Amerikaanse bureau dat dit met Europese staten moest regelen heette Nuclear Monitoring Research Office en viel ook onder ARPA.

Het seismische station in Europa stond vanaf 1968 in Noorwegen, in Kjeller vlak bij Oslo: het heette Norwegian Seismic Array (NORSAR). De gegevens moesten toen nog eerst naar de UK via onderzee kabel en vandaar uit per satelliet naar de VS.

Larry Roberts van ARPA stelde voor er twee ARPANET-knooppunten van te maken, een dus in London aan het London University College (waar Peter Kirstein het initiatief toe nam) en een in Kjeller. Kjeller werd het eerste knooppunt van ARPANET in Europa in juni 1973. UCL werd - door het gebrek aan interesse van universiteiten en bedrijfsleven en de regering met grote moeite - het tweede knooppunt op 25 juli 1973.

Ontwikkelingen in de UK

Door de inzet van Hermann Bondi van het Ministerie van Defensie (MoD) in de UK werd de weerstand van de universiteiten doorbroken. Het MoD trok namelijk voor twee jaar geld uit om niet-geheime compters van het MoD te verbinden met Kirstein's UCL-knooppunt. Het Scinece Research Council, de British Library en Cambridge COmputer Aided Design Centre gingen toen overstag en sloten zich ook aan op de UCL. Het is duidelijk dat het UCL centraal stond in de ontwikkeling van de Britse netwerken.

Het Post Office (PO) in de UK had grote interesse voor computernetwerken en wilde uiteindelijk toch Gill's ideeën uitvoeren: in 1973 kondigde het aan dat PO het een landelijk Experimental Packet Switched Service (EPSS) wilde bouwen. In 1977 was het operationeel op basis van Britse hardware. Het NPL van Donald Davies kon nu ook gekoppeld worden aan het UCL-knooppunt. Maar het EPSS liep verder niet zo goed en werd een paar jaar later opgeheven. In 1981 kwam het PO met een nieuw netwerk op basis van Amerikaanse technologie. Gill kreeg dus gelijk (zie hierboven).

Vanwege de groei van de belangstelling werd in de UK (door Eric Varley van het Ministerie van Industrie) besloten tot het instellen van een National Committee on Computer Networks. Het kwam in 1978 met het advies het monopolie van het PO te doorbreken.

"It admired overseas efforts, particularly Transpac, a new national network that the French PTT (Post, Telephone, and Telegraph) was happy to run at a loss to encourage use."(56)

Het European Informatics Network (EIN)

De EEG had in 1968 een programma opgezet met de naam COST = Coopération Européenne dans le Domaine de la Recherche Scientifique et Technique. Het programma stond open voor alle Europese landen. COST 11 was een project om EIN te bouwen. Donald Davies van NPL stuurde Derek Barber eind 1970 naar Brussel om deel te nemen aan een bijeenkomst daarover. Barber werd voorzitter van het COST 11 - project. In 1973 kon het gebouwd gaan worden. De 'call for tender' werd gewonnen door een 'joint venture' van twee bedrijven, het Britse Logica en het Franse SESA. Er werden MITRA-computers van het CII in Frankrijk voor gebruikt.

Het EIN was bedoeld als een model om anderen te laten zien wat kon. Het was opgezet als een tijdelijk netwerk en werd in 1980 weer opgeheven, na zijn werk gedaan te hebben. Participanten waren Politecnico di Milano (Italië), de Eidgenössische Technische Hochschule (Zürich, Zwitserland), de IRIA (Frankrijk; Cyclades-netwerk), het European Communities Joint Research Centre (Ispra, Italë) en de NPL (UK).

"It was fitting that the first link be established between the two pioneers of European networking and so it was that in 1974 Cyclades was linked to the NPL network. The full EIN network followed on schedule the following year and was demonstrated shortly after."(58)

"By the time the EIN shut down in 1980 it had more than fulfilled its role of setting a model for European networking. It had pulled together the fledling data communications communities around the continent and it had been Europe's first succesful internetworking project."(59)

Strijd om de standaarden

In de 80-er jaren kwam de commercialisering tot stand. De vraag was steeds of commerciële aanbieders van computernetwerkdiensten gebruik zouden maken van eigen gesloten netwerkprotocollen, of van open protocollen als OSI X.25 (van CCITT, ITU en ISO, de organisaties die standaarden vaststelden voor telefoon en telegraaf en nu ook voor telecommunicatie via computernetwerken) of TCP/IP (van het zich ontwikkelende internet).

De invloed van ITU en ISO was in Europa groter dan in de VS - vanwege de vele betrokken landen met hun eigen taal, etc. was de noodzaak tot standaardisatie in Europa veel groter en de realisatie ervan een stuk moeilijker door verschillen in politieke visie en door stijlverschillen tussen de academische wereld en de monopolies in de telecom-industrie. Een voorbeeld:

"In 1976, when the CCITT set up a network architecture working group, the French were officially represented by the state-owned PTT. Louis Pouzin had to get in by the side door. His group took part in the discussions not as part of the French delegation, but as members of the International Federation for Information Processing. The PTT's animosity to Pouzin and his datagrams were later to prove fatal for Cyclades. Whilst the French government was subsidizing the new Transpac network, which used X.25, Cyclades was being allowed to languish. Nevertheless, Cyclades' legacy to the networking world was ensured. Hubert Zimmermann form Pouzin's group went on to become president of the CCITT network architecture working group."(63)

De stijl van werken bij de vaak aan de overheid gebonden telecom-organen was ook heel anders (trager, bureaucratischer; de X.25 standaard van 1976 was er pas na 8 jaar!) dan die van DARPA en de internetgemeenschap. Bovendien was de insteek daar veel meer het reguleren en uitbaten (afrekenen per getransporteerde byte) dan het faciliteren en stimuleren. Hun top-down benadering kwam te staan tegenover de bottom-up benadering van de internetpioniers en -ontwikkelaars.

"The same contrast between bottum up and top down had led to CII's [het staatsbedrijf in Frankrijk] relative failure compared to US computer manufacturers, but the lesson was not learned. People still ask, 'Who governs the Internet?' 'Where is the headquarters?' 'Who is responsible?' And the answer is simply, 'rough consensus and running code' - especially running code, and that is what the ISO failed to grasp when it tried to impose its own set of networking standards."(65)

De druk vanuit het ISO via de politiek was groot. Ook in de VS, het land van TCP/IP. Maar vooral in Europa waar de staatsmonopolies voor telecommunicatie de dienst uitmaakten. Zo maakte het PO in de UK de nationale Packet-Switched Service (PSS) op basis van X.25. En vanaf 1979 bestond daar het Joint Network Team (JNT) die eenheid probeerde aan te brengen in alle netwerken in de UK en ook OSI wilde volgen. Toen de JNT een eigen netwerk wilde aanleggen voor de academische wereld - iets wat eigenlijk uitgesloten werd door het staatsmonopolie - kregen ze met moeite toestemming zo lang ze maar niet gingen concurreren met het PSS. Dat netwerk was operationeel in 1984 en heette JANET. Het werkte met het X.25-protocol.

Maar: de uitwerking van protocollen voor andere OSI-lagen liet op zich wachten. En omdat Ethernet de Cambridge Rings voor LAN's ging vervangen sloop het TCP/IP-protocol ook via die weg de academische wereld binnen.

"The TCP/IP bandwagon was rapidly picking up speed, and in 1991 JANET started to run TCP/IP alongside X.25. It wasn't long before the community made it's choice between the two protocols. Ethernets had become the local area networks of choice, and they came with TCP/IP built in. Unix, particularly the version that came with the Berkeley Software Distribution [BSD], was becoming the preferred operating system in the academic community and it also came with TCP/IP built in. The use of X.25 slipped away while TCP/IP flourished."(68-69)

Toen vanaf 1989 tot 1994 het 'high performance'-netwerk SuperJANET gerealiseerd werd, werd er meteen gekozen voor het TCP/IP-protocol. Ook andere netwerken in Europa lieten uiteindelijk X.25 vallen.

Het CERN netwerk

In 1976 vroeg CERN toestemming aan Peter Kirstein van UCL om een aansluiting op ARPANET. Het Britse PO verbood hem dat te doen omdat ze dan zouden moeten overleggen met communicatie-autoriteiten in een ander land en dat vonden ze te ingewikkeld. CERN werd dus gedwongen zijn eigen weg te gaan met hun twee grote nieuwe computernetwerken CERNET en TITN.

"The resulting network, CERNET, had all the features of the modern Internet despite being developed completely independently. Without an ARPANET link, the CERNET team was on its own, but the solutions it came up with looked pretty much like those Vint Cerf was developing in the USA for the DARPA experimental Internet."(71)

De eerste fase van CERNET was klaar in 1978, de tweede fase in 1980; het werd langzamerhand vervangen door een ethernet-structuur. Het TITN-netwerk ontstond in 1977 en werd gebruikt tot en met 1995.

"Although CERN had never had an ARPANET connection, CERNET and the TITN network kept the laboratory very much at the forefront of network infrastructure design in the late 1970s. As a consequence, when the Internet started to spread CERN was ideally placed to make the most of it."(74)

BITNET en andere netwerken

BITNET( = Because It's There NET) ontstond in de VS op initiatief van Ira Fuchs van de City University of New York (CUNY). Het verbond computerafdelingen van universiteiten aan de oostkust van de VS die allemaal mainframes van IBM gebruikten met als netwerksoftware RSCS (= Remote Spooling Communications Subsystem). Het was operationeel in mei 1981. Het werd met name gebruikt voor het uitwisselen van informatie via e-mail, chat, ftp. Maar het allerbekendst is LISTSERV, een dienst waarmee je discussielijsten kon opzetten. Al gauw sloten andere universiteiten in de VS en Canada zich aan.

"In 1984 BITNET crossed the Atlantic when IBM agreed to fund a European branch, the European Academic and Research Network (EARN) for three years. EARN took some time to get going because of resistance from Europe's state-owned telecommunications companies, but once established it proved to be a boon for the international particle physics research community."(76)

Italië kreeg een aansluiting op New York en Duitsland op Washington. De PTT's stelden wel als eis dat EARN een organisatie / een rechtspersoon moest worden en ze stelden ISO-protocols verplicht - dus IBM zou er geen voordelen van hebben.

"The company's response was to sponsor another European network based around IBM computers. This was the European Academic Supercomputing Initiative network (EASInet). Significantly for CERN, IBM's sponsorship included a high bandwidth line from CERN to a network called the NSFNET in the USA ..."(77)

Een ander groot netwerk in de VS vanuit het bedrijf DEC was DECNET, met vele knooppunten en een eigen netwerkprotocol. De keuze viel uiteindelijk op TCP/IP. In 1981 was ook CSNET operationeel - eveneens in de VS en gefinancierd door de National Science Foundation - voor iederere organisatie die niet verbonden mocht zijn met ARPANET vanwege de eisen die gesteld werden aan het lidmaatschap. Het was een netwerk van netwerken en was ook verbonden met ARPANET.

"In the mid-1980s, BITNET started to run TCP/IP, with RSCS protocols for things like file transfer running on top. In 1987, BITNET and CSNET merged to form the Corporation for Research and Educational Networking [CREN]. Together, these two networks had proved that networking was not just an academic curiosity, but that people were willing to pay for it."(78)

Daarnaast ontstond er voor e-mail het UUCP-netwerk (Unix to Unix Copy) en voor nieuwsgroepen sinds 1979 Usenet, een afleiding van UUCP bedacht door Tom Truscott, Jim Ellis en Ste Bellovin. Verschil met LISTSERV - daarvan kreeg je de berichten als e-mail in je postbus, bij Usenet moest je zelf naar een centrale plaats waarop je je berichten achterliet, een soort van Bulletin Board System (BBS).

"By the early 1980s, newsgroups had made their way to Europe and Australia and in 1986 earned their own dedicated protocol, Network News Transfer Protocol (NNTP), which ran over TCP/IP. The European arm was called EUnet and its focal point was the Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI), the Dutch national institute for mathematics and computer science. Like its US counterpart, EUnet was a cooperative venture. 'You knew somebody from another site running Unix and basically you made arrangements that you called each other and so forth,' remembers Daniel Karrenberg, who as a student had set up the German part of the network. But unlike the USA, EUnet had national boundaries to worry about, and since calling across boundaries was expensive, some kind of organization was needed to limit international traffic. This job fell largely to Piet Beertema who ran the computer at CWI that handled the transatlantic link. By the end of the 1980s when Karrenberg had finished his studies, Beertema was getting pretty busy, so Karrenberg went to Amsterdam to help out. He has been there ever since."(78-79)

Computernetwerken begonnen inmiddels ook betekenis te krijgen buiten de academische wereld. Tom Grundner zette een 'bulletin board' op voor medische informatie en dat werd in 1986 het Cleveland Free-Net, een gratis en publiek netwerk. Dat soort netwerken voor het grote publiek werden vervolgens over heel de wereld gemaakt.

In 1986 werd het NSFNET operationeel. Het gebruikte ook het TCI/IP-protocol, ondanks het streven naar ISO. In 1987 werd de connectie gelegd met JANET, het vergelijkbare netwerk in de UK.

"The NSFNET was a crucial step from academic networking, where all the hardware was cobbled together in univerisity labs or built to special order, to the commercial networking world of today, where routers can easily be bought off the shelf."(79-80)

NSFNET betekende daarmee een enorme stimulans voor de groei van computernetwerken en het internet. Maar BITNET en DECNET hebben ook een enorme rol gespeeld in het afbreken van de beperkingen die werden opgelegd door de staatsmonopolies in de telecom sector.

Ook de koppeling van verschillende soorten netwerken, bv. van satellieten, was van grote betekenis. In de VS was dat de koppeling van SATNET aan ARPANET. In Europa was dat het Italiaanse STELLA-project in samenwerking met CERN - van 1981-1983 werd CERNET via satelliet verbonden met Pisa, Italië en het Rutherford Laboratory in Oxfordshire, UK via een heel eigen set van 'internetworking protocols'.

Op een gegeven punt wilde CERN wel de algemeen geaccepteerde protocollen volgen, maar aarzelde tussen OSI (wat ze als overheidsinstelling in feite verplicht waren te kiezen) en TCP/IP (waar in de praktijk vrijwel alle netwerken al gebruik van maakten). Door een aantal factoren:
--de komst van minicomputers met Unix inclusief TCP/IP,
--het gegeven dat ARPANET in 1983 definitief koos voor TCP/IP,
--het prettige feit dat TCP/IP gratis was,
--het plaatsen van een CRAY-supercomputer bij CERN met een vorm van Unix en van Cisco-routers met TCP/IP voor security,
--het almaar niet afkomen van de OSI-protocollen,
werd de keuze voor de tijdelijke protocollen van TCP/IP uiteindelijk ook voor CERN de definitieve keuze tussen 1985-1990. Ben Segal en Dietrich Wiegandt speelden een grote rol in dit verhaal.

"In 1987, soon after he had installed the Cisco routers at CERN, Ben Segal received a visit from Daniel Karrenberg, by this time a system manager of the Amsterdam computer that acted as an e-mail gateway between Europe and the USA. At the time , European e-mail and netework news were carried across the Atlantic to Usenet through EUnet, the European arm of the network that had grown from AT&T's UUCP protocol. (...) In the USA, USenet was gradually switching over to TCP/IP and Karrenberg wanted to do the same to EUnet. The transatlantic line had already switched over but Karrenberg didn't know of any routers that could run TCP/IP over EUnet's X.25 lines."(86-87)

Segal liet hem de Cisco-routers zien en Karrenberg wist wat hij moest doen om zijn probleem op te lossen. Binnen een paar maanden werden er via nieuwe Cisco-routers TCP/IP-pakketten gestuurd over X.25 verbindingen. Wiegandt zette zaken bij CERN om naar TCP/IP om er gebruik van te kunnen maken. En daarmee zat ook CERN op Internet. In 1989 switchte CERN ook formeel naar TCP/IP, evenals EUnet en allerlei grote bedrijven. Het TCP/IP-protocol had de strijd gewonnen. Daarmee werd CERN in Europa het grootste knooppunt op Internet waar vele andere organisaties gebruik van maakten.

"With EUnet successfully running TCP/IP, and other European neteworks preparing to make the switch, the European TCP/IP community took its ambitions a step further. On 29 November 1989 it founded the Réseaux IP Européens (RIPE) under the chairmanship of Rob Blokzijl to ensure the technical and administrative coordination necessary for a pan-European IP network. True to the spirit of the Internet, RIPE began as a voluntary organization with no formal membership, but its services rapidly became overstretched. In 1992, RIPE established the RIPE Network Coordination Centre (NCC), complete with offices and a paid staff headed by Daniel Karrenberg. It was a clear sign of the times that the RIPE NCC's initial funding came from ISO champions RARE along with EARN and EUnet."(88)

In 1990 waren er 30.000 internetknooppunten in Europa, in 1991 100.000, in 1992 500.000. Het wachten was op een killer-applicatie. Dat werd het World Wide Web (WWW).

(91) 3 - Bits and PCs

Het WWW kon zich ontwikkelen door drie wezenlijke factoren: de opkomst van Internet (zoals zojuist beschreven), de uitwerking van hypertext als idee, en de uitvinding en het inburgeren van de 'personal computer'. Bekende namen: Vannevar Bush, Doug Engelbart (zijn NLS = oN Line System was zijn tijd werkelijk ver vooruit; Bootstrap Institute eind 1980), Ted Nelson (project Xanadu). Over Engelbart:

Hypertext

"To a casual observer, Engelbart's ideas might have looked a bit like the notions of Artificial Intelligence (AI) that were just beginning to appear. But Engelbart thought that AI researchers were barking up the wrong tree. Het didn't believe that computers would ever be able to think for mankind, nor did he believe it would be a good idea if they could. He worried that if computers could be taught to think, then man and machine would exchange places, and this was just what he wanted to avoid. Instead, his idea wasa to use computers to help people make the best of their abilities and work in teams, pooling their resources for maximum benefit."(97)

"He still believes that computers are being underused and their potential to help people think neglected. He worries that we are being bullied by the technology, with the emphasis being on making smarter computers, not on making them tools for making humans smarter."(100)

Andere mensen: Andy van Dam en studenten (maakten HES = Hypertext Editing System in 1967 en FRESS = File Retrieval and Editing System met bi-directionele links: je zag in jouw document dus ook wanneer iemand er naar linkte), Sam Fredida (Viewdata / Videotex zoals in het Franse Minitel-systeem met eigen terminals, een succes door de overheidsdwang). Andere hypertextprogramma's: DynaText, Guide, HyperCard (gemaakt door Bill Atkinson voor de Macintosh in 1987), Microcosm, Hyper-G.

"By 1987, there were so many hypertext research efforts going on that someone had the bright idea they should all meet. The first World Wide Hypertext conference was held in Chapel Hill, North Carolina, in November of that year, and three hundred delegates attended."(131)

Personal computer

Volgt een korte geschiedenis van het ontstaan van de 'personal computer' (PC).

"American companies may dominate the personal computer market today, but things haven't always been that way. The first microprocessor-based computer was not American but French. And when personal computing was still in its youth, it was the British who embraced the new technology faster than anyone else. At the beginning of the 1980s, per-capita ownership of computers in Britain was higher than anywhere else in the world and the British computer industry was booming."(124)

Die eerste PC was de Micral, een Franse PC uitgebracht in 1973 [dat is twee jaar voor de Amerikaanse Altair]. Terwijl de Britse industrie in 1978 begon met Acorn. De Acorn Atom van 1980 en de BBC Micro van 1981 (in opdracht van de BBC) waren een groot succes. Andere Britse bedrijven waren Apricot Computers met zijn Apricot van 1983, Sinclair Research met zijn ZX80 van 1980, ZX81, Sinclair Spectrum, en Quantum Leap; Amstrad. De Britse industrie zakte in op het einde van het decennium, terwijl de Amerikaanse industrie juist opkwam met de IBM PC en compatibles.

Informatie vinden op internet

Genoemde hypertextprogramma's waren gemaakt voor gebruik op een computer en koppelden geen informatie aan elkaar via computernetwerken / internet. Maar uiteraard werden later in de 90-er jaren ook dat soort mogelijkheden en programma's bedacht en ontwikkeld.

In 1989 werden Archie (van Alan Emtage en Bill Heelan) en WAIS (= Wide Area Information Server; Brewster Kahle van Thinking Machines; commercieel) gemaakt.

In 1990 ontstond gopher vanuit de CWIS's = Campus Wide Information Systems; van Farhad Anklesaria). Het aantal gopher-servers nam snel toe in 1993. De populariteit groeide met name ook door een zoekmachine voor het gopher-netwerk met de naam Veronica van 1992. Gopher ging echter commercieel, waardoor de belangstelling afnam. En het WWW kwam op in dat jaar en maakte gopher oninteressant.

(142) 4 - Enquire within upon everything

Bevat een korte biografie Tim Berners-Lee - de UK als context waar de eerste 'stored program computer' werd gebouwd door Wilkes; twee wiskundigen als ouders, die aan de eerste commerciële computer (Ferranti Mark 1) werkten in 1951; Emanuel School; The Queen's College en fysica onder John Moffat in 1973; afgestudeerd met 'honours' in 1976; aan het werk bij Plessey Data Systems. Vanuit dat bedrijf kwam hij voor de eerste keer bij CERN te werken in 1980, voor een half jaar, op de afdeling PS Control waar ook Robert Cailliau werkte. Cailliau was vanaf het begin een planner en organisator.

[Dit is dus een echt biografisch stuk, gebaseerd op historische feiten, en veel gedetailleerder dan Berners-Lee's eigen verhaal in Weaving the Web.]

Binnen het PS Control Project waar Berners-Lee en Cailiau werkten werden al formatteringstalen ('markup languages') als TeX en SGML gebruikt en door Cailliau was Report ontwikkeld. Als programmeertalen waren o.a. Pascal / Modula (van Niklaus Wirth) en vanaf 1981 C in gebruik (lijn: ACPL = A Computer Programming Language; BCPL - een taal voor Unix in het begin; nog compacter: de taal B; daarna dus de taal C die het in de Unix-wereld echt helemaal maakte). Pascal is een zeer gestructureerde taal, terwijl C dat juist niet is. Cailliau hield niet van C, maar Berners-Lee programmeerde daarmee wel de server en client software voor het WWW.

[Je leest tussen de regels toch wel de grote verschillen in persoonlijkheid tussen Berners-Lee en Cailiau. Ze erkennen elkaars bijdrage, dat is steeds duidelijk, in beide boeken. Maar het wil maar niet warm worden of vriendschappelijk klinken. Het is voor Cailiau denk ik wat vervelend steeds te moeten horen en zeggen dat Berner-Lee 'het World Wide Web heeft uitgevonden', terwijl het WWW er toch ook is gekomen dank zij zijn enorme organisatorische talent en inzet. Iedereen kent Berners-Lee, maar wie kent Cailliau? De westerse samenleving denkt in individuele prestaties helaas, niet in groepsprestaties. Een groep heeft zelden een bekende naam.]

Volgt het verhaal van het programma Enquire dat door Berners-Lee ontwikkeld werd om associaties te maken en te vinden tussen allerlei brokken informatie, met als inspiratiebron hoe de menselijke hersenen informatie verwerken en koppelen. Hij was in die tijd nog niet op de hoogte van alle ontwikkelingen in hypertekst. Het probleem in 1980 was dat Enquire alleen op afzonderlijke computers werkte en dan alleen het type dat in CERN gebruikt werd, het werkte dus zeker nog niet over een computernetwerk. Berners-Lee rfealiseerde zich toen al dat dat een enorme beperking was voor wat hij wilde.

(172) 5 - What are we going to call this thing?

Na weer een tijdje gewerkt te hebben in de UK, keerde Berners-Lee in 1984 terug naar CERN op basis van het prestigieuze CERN Fellowship. Hij kwam te werken bij de On-line Computing Group (OLCG), bij de sectie van Peggie Rimmer en na 1985 Mike Sendall, om aan Fastbus te gaan werken. Hij leerde daar het belang van standaards en het documenteren van alles. Daarnaast werkte hij aan RPC = Remote Procedure Call, een manier om een enkel programma te verdelen over meerdere computers in een netwerk. Het werd door CERN in 1989 als standaard in gebruik genomen en werkte over TCP/IP.

Vanaf 1987 begon de OLCG ook gebruik te maken van CERNDOC, een hiërarchisch systeem voor het opslaan en zoeken naar documenten, gebaseerd op SGML, gemaakt door o.a. Eric van Herwijnen. Berners-Lee vond dat geen goed systeem voor informatie management. In maart 1989 schreef hij daarom Information Management: A Proposal waarin in feite al de ideeën voor het WWW zitten.

In 1990 had hij zich georiënteerd op hypertekst en kreeg hij de beschikking over een NeXT-computer waarop hij de webserver-software en de eerste client (browser) programmeerde. Hij had dus een prototype om verder te ontwikkelen, maar de status van dat werk was nog steeds onhelder. Zijn eerste 'proposal' was namelijk nooit formeel goedgekeurd vanwege veranderingen in de CERN-organisatie. Op 12 november 1990 maakt hij samen met Robert Cailliau een nieuw zakelijker 'proposal' voor zijn nieuwe baas René Brun: 'WorldWideWeb: Proposal for a Hypertext Project'. De reactie van het management was lauw en ze kregen niet de middelen die ze eigenlijk wilden, maar zelf konden ze met een paar andere mensen als Nicola Pellow toch full time aan de slag met hun project.

(202) 6 - Sharing what we know

Omdat de middelen dus ontbraken maakte Berners-Lee een vrij verkrijgbare toolkit waarmee anderen browsers voor het WWW konden ontwikkelen voor hun eigen type computer: er kwamen er al gauw voor X Windows (Unix), Macintosh en PC. Nicola Pellow maakte de eerste line mode browser (puur tekst) bij CERN in de lente van 1991. En het aantal websites groeide steeds sneller.

[Volgt uitleg over HTML, HTTP, en URL, en een beschrijving van de ontwikkeling van browsers etc. zoals ook bij Berners-Lee's Weaving the Web beschreven. Weinig nieuws hier.]

(236) 7 - The beginning of the future

Met de komst van NCSA's Mosaic-browser voor Unix, de Mac en Windows werd het Web iets voor iedereen met een computer. WWW groeide vanaf dat moment exponentieel. Vanaf 1994 begon de commercialisering met Netscape.

[De rest van het verhaal is weer gelijk aan wat het boek van Berners-Lee uitwerkt.]

"... the Web was approaching the most critical stage of its existence. Netscape wasn't the only company marketing browsers and servers; giants like Microsoft were also limbering up to enter the fray. In 1994, it was as if several opposing teams were preparing to square off but there was not a referee in sight. The need for a recognized arbiter of Web standards was becoming urgent if the Web was not to break up into so many fragments. Making sure that body came into being would be Tim Berners-Lee's next move. 'Time was slipping away,' he explains. 'During 1993 HTML was fragmented, during 1994 it was getting ridiculous'."(263)

(264) 8 - It's official

De commercialisering leidde dus tot problemen die aangepakt moesten worden met standaardisatie en een organisatie daarvoor. Het idee voor het World Wide Web Consortium (W3C) kwam van Berners-Lee van het Europese CERN en Michael Dertouzos / Al Vezza van het MIT/LCS in de VS. De uiteindelijke realisatie ervan zat vol met de kwestie wie het meeste invloed en zeggenschap zou krijgen: de VS of Europa. De verschillende opvattingen en de competitie die er door de Amerikaanse aanpak in slopen, leidde bijna tot een schisma. Maar uiteindelijk kon dat toch voorkomen worden.

[Ook hier grote parallellen met het boek van Berners-Lee. Verschil: Cailliau werkt de competitie tussen de VS en Europa gedetailleerder uit en neemt ook wat meer stelling tegen de neiging van de VS om zichzelf voortdurend op de voorgrond te zetten en zich de eer toe te eigenen voor werk dat door anderen gedaan werd. Verder weer weinig nieuws.]

(306) Epilogue

Het verhaal van dit boek eindigt ongeveer in 1995, toen het Web een bijzonder grote vlucht begon te nemen. De nadelen van groei waren ook al duidelijk: hoe kon je die eindeloze hoeveelheid informatie hanteren? doorzoeken? Vandaar ideeën over het Semantische Web, over XML en zo verder.

(310) Timeline / Lijst van mensen / Bibliografie

[Bijzonder nuttige overzichten.]