>>>  Laatst gewijzigd: 20 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Draaisma en Vroon 'De mens als metafoor' Douwe DRAAISMA / Piet VROON
De mens als metafoor - Over vergelijkingen van mens en machine in filosofie en psychologie
Baarn: Ambo, 1985

Over mensen dan wel de menselijke geest wordt vaak gesproken in metaforen ontleend aan de wereld van de machines. Over machines wordt steeds meer gepraat in termen van menselijke eigenschappen. De metaforen wisselen met de veranderende technologie en met de inzichten in het functioneren van mensen.

Was - vanuit het perspectief van de machine gezien - het vergelijkingspunt bijvoorbeeld ooit de stoommachine ('iemand moet stoom afblazen'), nu is het vergelijkingspunt de computer ('ik sla het even op in mijn geheugen'). Werden machines altijd puur mechanisch beschouwd, nu praat men over machines - vanuit het perspectief van de mensen - als apparaten die zelf kunnen leren.

(11) 1. Stof en geest

Kan het zo zijn dat de eigenschappen van het vergelijkingsobject er toe leiden dat er nieuwe kennis over mensen dan wel over machines ontstaat? Levert het mensen met andere woorden nieuwe kennis op wanneer er over mensen gepraat kan worden in termen van de eigenschappen van stoommachines? Levert het mensen met andere woorden nieuwe kennis op wanneer men over machines praat alsof ze kunnen denken en bewustzijn hebben? Wat is de invloed van die metaforen, van dat vergelijkende taalgebruik? Dat zijn de fundamentele vragen op dit terrein.

Ze hebben er bijvoorbeeld toe geleid dat de mens naar lichaam en geest gezien werd als een machine. Zag Descartes alleen nog dieren als automaten, De la Mettrie sprak al van de mens als machine. Ook Hobbes praat zo over mensen.De andere opvallende kant is dat over machines gepraat gaat worden in termen van mensen: men beweert dat ze zullen kunnen denken, men zegt dat het niet lang zal duren of ze hebben bewustzijn.

Wat ik er zelf in proef is, dat in het eerste geval de mens ondergewaardeerd wordt en in het tweede geval de machine overgewaardeerd wordt, wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt: de machine wordt boven de mens gesteld.

(34) 2. Introspectie

Wat heeft het genoemde boek op dit punt nu precies te vertellen? De stukken van Vroon zijn (weer) niet echt te pruimen. Sommige al bekende opvattingen die hij opsomt, onderschrijf ik natuurlijk wel. Zoals het op p.34 genoemde idee dat men het bewustzijn niet moet zien als een ding (dat dus ruimte inneemt en ergens gelokaliseerd kan worden), maar als een functie van de hersenen.

Alleen verbindt Vroon aan die gedachte conclusies die er niets mee te maken hebben. Waarom kun je over een functie ineens niet in metaforen praten ('de stroom van het bewustzijn' kan ineens niet voor Vroon) en beperken metaforen zich dat tot dingen? Merkwaardig inconsequent: het boek laat nu net zien dat mensen voor de beschrijving van alles kunnen grijpen naar metaforen. En waarom zou introspectie ten aanzien van het bewustzijn onmogelijk zijn omdat het een functie is die voor die introspectie meteen weer gebruikt moet worden zodat oneindige regressie optreedt?

"Niemand komt ooit een ik of een bewustzijn tegen."(35)

O nee? Nogal vaag, zou ik zo zeggen. Maar dit maakt wel iets duidelijk over de rol van metaforen.

(61) 3. Bij wijze van spreken

Een definitie van het begrip 'metafoor' staat op p.64-65:

"Het woord metafoor is afgeleid van metapherein (overdragen), en houdt in dat het onbekende wordt beschreven in termen van het bekende. Eén of meer eigenschappen van een object worden via een metafoor toegeschreven aan een ander object. Het gebruik van een metafoor impliceert dus, dat woorden in verschillende betekenissen worden gebruikt (polysemie) en dat een verzameling betekenissen in de ene context op een andere context wordt overgedragen. Anders gezegd: via een metafoor worden eigenschappen en hun onderlinge relaties van het ene object op het andere gelegd."

Verschillende stijlfiguren zoals pars pro toto zijn mogelijk. Meestal worden met de analogieredenering overeenkomsten aangeduid tussen het ene en het andere object.

Het bewustzijn is een functie en het mentale functioneren bestaat uit processen en niet uit toestanden of dingen. Metaforen worden gebruikt om niet-ruimtelijke gebeurtenissen zo te beschrijven alsof ze zich in de ruimte afspelen dan wel alsof het dingen zijn uit de bekende waarneembare werkelijkheid buiten mensen.

Ik vul Vroon op p.61 maar aan want hij laat weer de helft liggen.

Die verruimtelijking van het bewustzijn is opvallend.

"Een gesprek over de geest kan, aldus Bentham, alleen plaatsvinden via materiële dingen, omdat alleen deze door alle partijen kunnen worden waargenomen."(62)

Er ontstaat een mentale mechanica: men spreekt over krachten, over energiestromen, over lagen in de persoonlijkheid. Uiteraard kunnen metaforen vruchtbaar zijn zowel als volkomen de plank misslaan, bijv. omdat er iets overgedragen wordt wat helemaal niet over te dragen is. Niet iedere beeldspraak werkt verhelderend of verrijkend.

Metaforen hebben verschillende functies (p.78 ev):

Ik zelf denk dat ze daarom ook heel belemmerend kunnen werken: juist omdat je je vastgrijpt aan het bekende kom je niet op originele gedachten. Maar dat ziet Vroon natuurlijk niet, want die lijkt nooit op originele gedachten te kunnen komen en teert slechts op het bekende.

Ook dat kan zeer belemmerend werken trouwens (zoals die computermetafoor tot in den treure laat zien).

(88) 4. Het raderwerk van de ziel

Draaisma begint in het vierde hoofdstuk heel leuk (zoals Draaisma hoe dan ook veel beter schrijft en beter vertelt dan Vroon). Ik citeer:

"Kunnen klokken denken? Hebben klokken een geheugen, bewustzijn, hebben ze weet van de uren die ze aanwijzen? Zijn dieren een soort klokken? Kan aan klokken rationaliteit worden toegeschreven? Over elk van deze vragen is in de Renaissance met ernst en heftigheid gedisputeerd door filosofen, schrijvers en theologen. Geamuseerde verbazing hierover is nauwelijks op zijn plaats: voor de generatie die bibliotheken vult met beschouwingen over de vraag of aan de huidige ingewikkeldste machine denkvermogen, schaakinzicht, bewustzijn, creativiteit en wat niet al toegeschreven kan worden, is er weinig reden te lachen om het gefilosofeer dat hoogwaardige technologie aan vorige generaties heeft ontlokt. Men zou het mechanische uurwerk de computer van de Renaissance kunnen noemen, als dat een voldoende indruk gaf van het aanzien dat dit instrument genoot."(88)

Hier is geen sprake van machines die de menselijke spierkracht of zintuigen uitbreiden. Het is een zelfstandige machine die ging fungeren als een symbool voor matigheid en beheersing, en uiting gaf aan het idee dat elke beweging terug te voeren moet zijn op een mechanische oorzaak, ook al is die op het eerste gezicht afwezig. Dat laatste had een enorme invloed op de hele visie op alles: er ontstond kortom een mechanistische visie op het heelal, de mens etc. De implicaties zijn groot.

"Enkele zeventiende-eeuwse godgeleerden hadden een scherp oog voor déze implicatie: als het gedrag van dieren buiten een ziel om verklaard kan worden, dan ligt een zuiver mechanistische verklaring van menselijk gedrag in het verlengde."(97)

"Natuurlijk hebben computers, doordat ze veel complexer zijn dan klokken, een aantal nieuwe elementen in de discussie gebracht. De kern van de kwestie is echter ook nu nog of het denkbaar is dat de ingewikkelde verzameling van materiële processen in een machine ooit bewustzijn zal voortbrengen. Zal er in computers ooit dat 'inwendige licht' zijn, vraagt Dennett (1978), of blijven ze 'opereren in het donker'?"(99)

"Een materialist heeft in de eerste plaats de taak om duidelijk te maken dat intelligentie voort kan komen uit de materie. () In de tweede plaats moeten de eigenschappen van de materie dusdanig zijn, dat er om de zaak aan het lopen te houden geen buitenstoffelijk beginsel nodig is."(105)

Het functionalisme is hier een belangrijke opvatting, dus het idee dat een functie op verschillende manieren gerealiseerd kan worden (het aangeven van de tijd als functie kan gerealiseerd worden via mechanische of digitale weg, het optellen van een aantal getallen als functie kan gerealiseerd worden via een telraam, een mechanische rekenmachine, een computer of via de hersenen). Wanneer dat idee er toe leidt dat men alleen naar de resultaten gaat kijken en niet meer naar de manier waarop de resultaten gerealiseerd worden, gaat er iets fundamenteels fout.

Draaisma zegt over het functionalisme een heel stuk verder het volgende:

"Een bekende pleitbezorger hiervan is Dennett (1978). Een functionalist definieert mentale toestanden (zoals: denken aan iets, of: pijn voelen) in termen van causale relaties met andere mentale toestanden. Het is niet nodig hierbij naar materiële processen te verwijzen: zoals computers uit transistoren of chips kunnen bestaan en toch identieke functies vervullen, zo kunnen dezelfde mentale toestanden 'gerealiseerd' worden in uiteenlopende fysische systemen. Het verband tussen structuren en functies ligt los: één structuur kan veel functies vervullen, en omgekeerd kan één functie steunen op een groot aantal verschillende structuren. Bovendien is er logisch gesproken geen enkele reden te bedenken waarom alleen hersenweefsel drager van bewustzijn zou kunnen zijn. Cognitivistische theorieën bepalen zich derhalve tot het beschrijvingsniveau van de software."(170-171)

Dat de ene metafoor de andere niet is blijkt uit de vervanging van de klokmetafoor door de stoommachinemetafoor. In de laatste is er ruimte voor het idee zelfregulering.

Alle machinemetaforen hebben iets dubbelzinnigs. Van een kant verwijst een machine naar een intern determinisme dat men tot kosmische proporties kan opkloppen zoals de materialisten deden. Van de andere kant verwijst een machine naar een intelligente maker buiten de machine. Eeuwen geleden was dat God als de Grote Klokkenmaker en Constructeur. Nu is dat natuurlijk de programmeur, zo zegt Draaisma.

Ja, maar dat betekent waarschijnlijk dat gelovige mensen meteen zullen zeggen dat de intelligentie van de programmeur weer gemaakt is door de God de Grote Programmeur. Zo gemakkelijk kom je helaas niet van religieuze mensen af.

(162) 7. De computer

Ik sla Vroon maar weer over en kom dan bij het zevende hoofdstuk dat weer van Draaisma is en over computers gaat. Ik citeer uitvoerig het begin van dit hoofdstuk.

"Uurwerken waren de eerste autonome machines in onze cultuur. Ze vereisten nauwelijks menselijke tussenkomst. Sommige uurwerken werkten bijna wrijvingsloos, zodat zij maar eens in de paar jaar hoefden te worden opgewonden en dan hooguit een paar seconden voor- of achterliepen. Uurwerken waren ook in een ander opzicht autonoom. Tijdmeters ontwikkelden zich in de samenleving tot een zelfstandige macht. Men dacht met klokken greep op de tijd te krijgen, maar het omgekeerde gebeurde: de tijd kreeg dank zij de tijdmeters de mens in zijn greep. Een samenleving die zich had ingesteld op globale ritmen in natuurlijke gebeurtenissen, zoals de wisseling van dag en nacht, ging zich meer en meer richten naar de ijzeren regelmaat van uurwerken.

Men gaf het uurwerk een prominente plaats. Kathedraalklokken torenden letterlijk boven de gemeenschap uit. Vanaf die verheven positie reguleerden ze het sociale leven. Toen tegen het einde van de zestiende eeuw in Neurenberg en Augsburg klokken in serie werden vervaardigd en het uurwerk afdaalde naar de woonhuizen, begon de tijdmeting ook het persoonlijke leven van individuen te doordringen. Als begrip bleef de tijd even etherisch als tevoren, maar de registratie ervan had voor iedereen tastbare gevolgen. Weizenbaum (1976) geeft een voorbeeld van de gedragsveranderingen die de klok afdwong: 'Het hongergevoel werd verworpen als reden om te gaan eten; in plaats daarvan at men wanneer een abstract model een bepaalde toestand had bereikt, dat wil zeggen wanneer de wijzers van de klok bepaalde streepjes aanwezen op de wijzerplaat van de klok, en datzelfde ging gelden voor het tijdstip om te gaan slapen en op te staan, enzovoort.'

Het nam het uurwerk enkele eeuwen om zichzelf onmisbaar te maken. De computer had daar maar enkele decennia voor nodig. Vijftig jaar geleden bestonden er nog geen computers. In 1955 waren er in Amerika zo'n 250 computers, in 1965 al 24-duizend. Op dit moment zijn er miljoenen computers op de wereld (Augarten 1985). In veel opzichten zal de computerisering ingrijpender gevolgen voor de samenleving hebben dan de tijdmeting. Ten dele zullen die gevolgen net zo paradoxaal zijn. Zo stelt de computer ons in staat bepaalde informatie veel beter vast te leggen en te verwerken dan voorheen. Bij wijze van voorschot op die efficiënte verwerking verzamelt men echter zoveel informatie, of wat daarvoor door moet gaan, dat er sprake is van een informatie-explosie. Per saldo zijn veel zaken er zodoende onoverzichtelijker op geworden."(162-163)

Ada Byron ofwel Lady Lovelace zei over Babbage's 'analytical engine' iets wat gaat over de prestaties van machines.

"Haar standpunt is klassiek geworden: 'The analytical engine has no pretensions whatever to originate anything. It can do whatever we know how to order it to perform.' Haar eigen cursiveringen geven precies aan wat ook in de huidige discussie vaak tegen de pretenties van AI wordt ingebracht: (1) een machine zal nooit iets nieuws voort kunnen brengen, dat wil zeggen iets wat al niet in de instructies besloten lag, en (2) de prestaties van een machine hangen af van wat programmeerbaar is, in modern idioom: wat procedureel beschreven kan worden."(168)

"De computer is de eerste machine waarbij we in de verleiding komen antropomorfe termen te gebruiken voor materiële processen. Men zal zich herinneren dat de materiële natuur aanvankelijk in antropomorfe termen werd beschreven: vuur streeft omhoog, de natuur heeft een afkeer van vacuüm en voorwerpen neigen naar hun natuurlijke plaats. Dit taalgebruik bleek wetenschappelijk steriel, en werd tijdens de wetenschappelijke revolutie uit de fysica verdreven. In onze tijd maken we de terugkeer van dit mentalistische idioom mee. In de AI worden zuiver materiële processen meer en meer in antropomorfe termen beschreven: computers onthouden, vergelijken, kiezen en beslissen. Of dergelijk idioom ditmaal vruchtbaarder zal zijn, staat nog te bezien."(179)

De psychologie heeft weinig gehad aan de computermetaforen van de menselijke geest. Het is nu eerder zo dat AI leert van de resultaten van de cognitieve psychologie over hoe mensen leren, redeneren, e.d.