>>>  Laatst gewijzigd: 11 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Zijderveld 'De relativiteit van kennis en werkelijkheid - Inleiding tot de kennissociologie' A.C. ZIJDERVELD
De relativiteit van kennis en werkelijkheid - Inleiding tot de kennissociologie
Meppel: Boom, 1974, 245 blzn.; ISBN: 90 6009 1620

(9) Voorwoord

Kennissociologie is in Nederland nog grotendeels onbekend en hier gereduceerd tot sociologie van de wetenschap, van onderwijs of van de publieke opinie.

(11) Inleiding - Doelstelling en opzet

Verzet tegen de Merton'se versmalling van kennissociologie.

"Kennissociologie blijft voor ons een vorm van algemene sociologie en daarbij staan wij in de traditie van de grondleggers van de Europese kennissociologie (Durkheim, Weber, Scheler, Mannheim), alsmede in die van het Amerikaanse symbolisch interactinisme (Mead, Thomas) en de Amerikaans-Europese fenomenologisch georiënteerde sociologie (Schutz, Berger en Luckmann)."(12)

"Een tweede doelstelling is dat wij willen trachten inzicht te verkrijgen in het grondprobleem waarvoor de kennissociologie ons steeds weer stelt: de relativiteit van kennis, waarmee overigens, zoals we later zullen zien, de relativiteit van werkelijkheid nauw verweven is."(12)

Moet dat gegeven tot kennistheoretisch en levensbeschouwelijk relativisme leiden? Juist dat is een belangrijk thema in genoemde auteurs. Ook marxistische auteurs als Lukács zijn hier interessant.

(17) Hoofdstuk 1 - De grenzen van de kennissociologie

In de klassieke kennissociologie van Weber, Durkheim etc. is kennissociologie in de eerste plaats een optiek op diverse maatschappelijke sectoren en de sociologische disciplines die ze bestuderen, gericht op allerlei theorietjes en theorieën (kennis) waarmee mensen de werkelijkheid interpreteren, legitimeren en bekritiseren.

"Een bepaalde, later nog uitvoeriger te bespreken kennissociologie zal daaraan nog toevoegen dat mensen door te intrepreteren en door volgens deze interpretaties ook daadwerkelijk te handelen, hun werkelijkheid (of beter: werkelijkheden) construeren."(18)

"Die kennissociologie is een vorm van cultuursociologie, het gaat om sociaal-culturele en historisch geconditioneerde 'kennis' en 'werkelijkheid' en niet om universeel-anthropologische categorieën binnen een onhistorische Lebenswelt [zoals dat nog gezien werd in de fenomenologisch georiënteerde kennissociologie van Schutz, Berger en Luckmann]."(20)

Cultuursociologie richt zich niet op 'organisatie', maar op 'institutie' "waarbij de aandacht vooral uitgaat naar historisch gegroeide, traditionele waarden en normen."(21) "Zij geven aan hoe men moet denken, spreken en handelen."(23) "manieren van handelen, denken en voelen."(23) "gerealiseerde gedragspatronen die op individuen een normatieve dwang uitoefenen."(24)

Verschillende typen 'alternatieve sociologie' tegenover de ' moderne sociologie' (de Amerikaanse functionalistische kwantitatieve van Merton en zo): de marxistische / neo-marxistische / kritisch-theoretische (Frankfurter Schule) en de cultuursociologie.

"... de kritische maatschappijtheorie gaat uit van expliciet geformuleerde, doorgaans politieke premissen [gelooft niet in waardenvrijheid], terwijl de cultuursociologie van mening is dat wereldbeschouwelijke (religieuze, esthetische en politieke) waarden voor de duur van het wetenschappelijk onderzoek en debat geen constitutieve rol mogen spelen."(29)

"De kennisociologie heeft als taak om allerlei theorieën - van vage opvattingen en houdingen tot uitgesproken ideologieën en utopieën - te relateren aan de sociaal-culturele omstandigheden waarbinnen zij vigeren. Met andere woorden, de kennissociologie toont aan dat de geldigheid van deze theorieën steeds historisch en sociaal-cultureel gebonden is."(30)

[Wat nog niet hoeft te betekenen dat er geen sprake kan zijn van een universele geldigheid ... bijvoorbeeld daar waar een theorie in alle historische perioden en in elke sociaal-culturele context terug komt en op dezelfde manier geldig is. Inderdaad: "relativering behoeft niet tot relativisme te leiden"(31).]

"Wie van de boom der kennissociologische kennis gegeten heeft, kan niet meer naïef geloven in diverse levensbeschouwingen met hun werkelijkheidsconstructies en werkelijkheidslegitimaties. Voor hem blijven 'zin', 'waarheid' en 'geldigheid', alsook 'schoonheid', 'rechtvaardigheid' en andere met waarden beladen begrippen steeds relatief, in de zin van niet-absoluut en niet-universeel."(36-37)

(39) Hoofdstuk 2 - Kennis en werkelijkheid

Over het epistemologisch dilemma rondom de relatie tussen subject en object: hoe is kennis van de werkelijkheid mogelijk? hoe kunnen we er zeker van zijn dat deze kennis van de werkelijkheid ook geldig is?

Ook verstandelijke vermogens zoals inductie, deductie, classificatie zijn niet universeel en natuurlijk volgens Durkheim / Mauss (1901) na onderzoek bij niet-Westerse volkeren. Dat en hoe we classificeren en zelfs onze logica is volgens hen dus sociaal-cultureel gebonden.

"Indien men met Durkheim c.s. de epistemologie losmaakt van haar door Kant gelegde, formalistische fundament, stoot men onherroepelijk op het probleem van de geldigheid. Als men de inhoud en zelfs ook de logische vorm van kennis voortdurend sociologisch relateert aan sociaal-culturele situaties, hoe is dan nog geldige kennis van de werkelijkheid mogelijk? Is het dan nog mogelijk om van waarheid te spreken? Wordt niet alle kennis sociologisch relatief? Wordt niet de waarheid zelf een sociologisch feit?"(46-47)

Waarheid is volgens Durkheim een levende sociale constructie. De waarheid van een individuele wetenschapper is maar een gedeeltelijke waarheid, omdat een individu de werkelijkheid altijd alleen maar perspectivisch kan benaderen. Mannheim voegt er aan toe dat zo'n individu altijd deel uitmaakt van een collectief.

"De waarheid kan niet meer als iets onbewegelijks [sic] en absoluuts worden voorgesteld. Het waarheidbegrip van dit relationisme [dat volgens de kennissociologie kennis gerelateerd moet worden aan een sociaal-culturele werkelijkheid] is dan ook principieel dynamisch."(50)

"Mannheim was van mening dat het kennissociologisch relationisme ruimte zou kunnen scheppen voor utopisch denken en handelen en dus allerminst tot relativisme zou behoeven te vervallen. Hij geloofde tevens dat juist dit relationisme het utopisch denken en handelen voor absolutisme en dogmatisme zou kunnen behoeden."(51)

Relativisme gaat eigenlijk stiekem uit van de mogelijkheid van een objectieve waarheid.

Toetsing en controleerbaarheid zijn voor Mannheim binnen een perspectief mogelijk omdat mensen deel uitmaken van hetzelfde historisch en maatschappelijk discourse / van dat perspectief.

Naast de klassieke kennissociologie bestaan er twee andere vormen van kennissociologie die het epistemologisch dilemma juist proberen op te lossen: de marxistische kennissociologie van bv. Lukács (het dilemma zelf is een cognitieve ziekte van het kapitalisme) en de fenomenologische kennissociologie (GH Mead, WI Thomas, Alfred Schutz, Berger, Luckmann).

Bespreking genoemde eerste vorm van kennissociologie: Lukács

"Voor perspectivisch relativisme is hier eenvoudigweg geen ruimte meer. Ook dit relativisme is slechts een ideologische uiting van het bourgeois bewustzijn: haar uiteindelijke doel kan slechts zijn om door middel van verwarrende vaagheid het juiste inzicht in de kapitalistische uitbuitingsstructuren te belemmeren en het revolutionair élan in opportunisme te smoren."(60)

[Dat standpunt is gemakkelijk te bekritiseren en dat doet Zijderveld dan ook. Kern van de zaak: 'het juiste inzicht'.]

Bespreking tweede vorm van kennissociologie: Berger-Luckmann en hun The social construction of reality (obv symbolisch interactionisme van GH Mead; Schutz).

Over Mead:

"Het is alleen binnen dergelijke 'universes of discourse', die door de insituties worden geconstitueerd, dat symbolische interacties mogelijk zijn. Zij vormen dat wat als 'werkelijkheid' ervaren wordt en mogen gezien worden als verklaringsschema's voor onze interpretaties van het gedrag van anderen, van gebeurtenissen en van dingen. Zij bevatten collectieve betekenissen, die verbaal geformuleerd en ook in de taal vastgehouden en door middel van taal overgeleverd worden (traditie!)."(66)

W.I. Thomas werkt bepaalde aspecten uit in On Social Organization And Social Personality van 1967.

Berger en Luckmann.

(88) Hoofdstuk 3 - Ideologie en utopie

Twee problemen voor de kennissociologie vanuit het epistemologisch dilemma: sociale determinatie van kennis enerzijds (Durkheim, Mannheim) en sociale constructie van de werkelijkheid (symbolisch interactionisme van Mead en Thomas; fenomenologisch georiënteerde kennissociologie van Schutz, Berger, Luckmann) anderzijds.

"Juist uit het op elkaar betrekken van beide thema's ontstaat het derde en meest centrale probleem van de kennissociologie: hoe werkt 'kennis' in op werkelijkheid, hoe werkt 'werkelijkheid' in op kennis? Direct daarmee verbonden is de vraag: hoe subjectief is 'kennis' en hoe 'objectief' werkelijkheid? En een antwoord op deze twee vragen is weer bepalend voor de verhouding tussen 'kennis' en 'praxis'."(88)

Begripsomschrijvingen. Een wereldbeschouwing is een uitgesproken normatieve werkelijkheidstheorie. Werkelijkheid is daarbij een subjectieve sociaal geconstrueerde werkelijkheid. Theorie is daarbij een meer of minder coherente interpretatie van die werkelijkheid. Normatief is daarbij: gebaseerd op bepaalde niet direct op rationele gronden aangehangen waarden en normen (vaak van religieuze of politieke aard). Uitgesproken: die waarden en normen worden openlijk beleden.

"We kunnen nu het begrip ideologie nader definiëren: een ideologie kan omschreven worden als een wereldbeschouwing die uitgesproken groepsbelangen verdedigt en niet-rationele componenten van de wereldbeschouwing in het licht van deze belangen rationaliseert, legitimeert en in deze zin ook 'concretiseert'."(90-91)

Het begrip heeft net als het begrip 'utopie' ooit een negatieve connotatie gekregen (91), maar dat moeten nu even buiten beschouwing gelaten worden.

Volgt een uitwerking van een reeks theorieën rondom dat derde thema. Belangrijkste mensen: Marx, Scheler, Weber, Mannheim, Pareto.

Marx over Unterbau-Überbau

Marx benadrukt de actieve praxis van de mens, met begrippen als lijfelijkheid, creativiteit, vrijheid, arbeid / productie en revolutie.

"Aan deze (overigens sterk fenomenologisch aandoende) karakterisering van het wezen van de mens, voegt Marx nog een ander kenmerk toe: de mens is ook een Gattungswesen, een sociaal wezen dat denkt, bewustzijn heeft, geschiedenis heeft en geschiedenis maakt. De mens moet zichzelf voortdurend poneren en produceren - en wel tezamen met anderen."(97)

"Het geheel van materiële behoeften, produktiemiddelen, produktiekrachten, produktiewijzen en produktieverhoudingen vormt de Unterbau van een samenleving."(97)

"Wanneer echter de onderbouw door dynamische ontwikkelingen in de produktiemiddelen en produktiekrachten verandert, zal ook de Überbau als het geheel van culturele instituties (religie, kunst, wetenschap, recht, etc.) en de bijbehorende ideologische bewustzijnsinhouden, mede veranderen."(98)

Dit schema moet niet deterministisch opgevat worden zoals in het vulgaire marxisme gebeurt.

"De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat Marx tussen bovenbouw en onderbouw een dialectische verhouding waarnam."(101)

'Verdinglichung' en 'Entfremdung vatte Marx op als twee abberaties van het menszijn. De oorzaak ervan is de arbeidsverdeling. Het gevolg ervan het beste te zien in het kapitalisme.

"Alleen een revolutie door de uitgebuitenen die bij het in stand houden van het kapitalisme geen belang hebben en wier bewustzijn in principe dan ook niet door de 'Verdinglichung' bedorven is, kan de mensheid het 'ware menszijn' teruggeven."(104)

"Het bourgeois bewustzijn is daarom 'falsches Bewusstsein' dat niet langer in staat is de kapitalistische maatschappij te zien als een door mensen geconstrueerde en door mensen in stand gehouden en als 'goed', 'natuurlijk', 'onvermijdelijk of 'van God gegeven' gelegitimeerde werkelijkheid. Alleen het proletariaat als uitgebuite klasse, dat wel gedwongen wordt in dit kapitalistische systeem te werken doch in wezen niet tot het systeem behoort, is potentieel in staat aan dit 'foute' bewustzijn te ontkomen en de praxis tot revolutie uit te bouwen."(105)

[Als dat een goede weergave van Marx is heeft Marx niet goed opgelet. De uitgebuitenen hebben helaas wél belang bij het in stand houden van het kapitalisme, dat is juist de pest, ze kunnen er moeilijk voor kiezen om dan maar geen geld te verdienen. En hun bewustzijn is dan ook wel bedorven tot een 'fout bewustzijn' - ik vind dat Marcuse dat heel goed gezien heeft - en van het 'ware menszijn' hebben ze waarschijnlijk geen kaas gegeten. En hoe zou je een samenleving kunnen hebben zonder arbeidsverdeling? Opheffing van privébezit misschien, maar er zal toch geproduceerd moeten worden.]

"Deze mensen met het 'juiste' bewustzijn, met de 'juiste' kennis van maatschappij en geschiedenis, vormen de klasse van het proletariaat (...)
Deze proletarische klasse, vooral vergenwoordigd door de Partij, bestaat uit 'nieuwe mensen, 'ware mensen' met een 'juist' bewustzijn en met 'ware kennis."(106)

[Allemaal normatief en dus per definitie levensgevaarlijk als groepen mensen gaan denken dat dat niet zo is.]

Max Scheler: Realfaktoren - Idealfaktoren

Het eerste omvat driften, neigingen, biologische behoeften zowel als 'Reale Lebensverhältnisse' zoals de staat, het gezin, het economisch systeem. Het tweede omvat 'Geist' als het subjectieve en individuele bewustzijn; en 'Objektiver Geist' in de vorm van wetenschap, kunst, recht, muziek en literatuur.

"De mens kan 'nee' zeggen tegen zijn driftmatige instincten en zijn instinctmatige traditie. Dat wil zeggen, biologisch gezien is de mens voor zover hij Geest heeft - en dat is dus meer dan intellect en verstand - een anti-biologisch en 'wereld-open' wezen."(112)

"De Geest is in zijn Idealfaktoren dan wel autonoom en vrij, toch is hij wel degelijk afhankelijk van de Realfaktoren: (a) omdat de Geest zonder Realfaktoren uit abstracte, zwevende utopische en werkingsloze ideeën zou bestaan en (b) omdat de Realfaktoren uiteindelijk als in een sluis-functie uitmaken wat dan wel uit de Geest gerealiseerd, verwerkelijkt, practisch bruikbaar gemaakt kan worden."(112)

De rol van de elite die geimiteerd wordt door de massa. Schelers vitalisme is fatalistisch. Mensen kunnen wel nee zeggen tegen bepaalde Realfaktoren, maar kunnen ze niet veranderen.

"Integendeel, Scheler ziet in de wens om impulsen en driften te veranderen slechts een utopische dwaasheid en is van mening dat dergelijke pogingen niet ongevaarlijk zijn."(117)

Max Weber en 'Wahlverwandtschaft'

Weber is sterk beïnvloed door Kant en Nietzsche.

"Belangrijke elementen uit Nietzsche's wereldbeschouwing zal hij niet hebben kunnen onderschrijven. Maar één belangrijk element vinden we steeds weer bij hem terug: het object van de cultuurwetenschappen (dat betekent: het menselijke historische leven in al zijn complexiteit) is, indien het gemeten wordt aan de maatstaven der rationaliteit, een irrationele chaos van overtuigingen, subjectieve zinervaringen en geloofsopvattingen, subjectieve waarden en normen."(121)

"Webers inhoudelijke sociologie is één grootse analyse van dit onttoverende rationaliseringsproces."(122)

"Geconfronteerd met de irrationaliteit van het leven staat de wetenschappelijke rationaliteit tamelijk machteloos. Bovendien kunnen haar prestaties nooit met die van religieuze en wijsgerige ideologieën concurreren. Maar hoe pover deze rationaliteit ook mag zijn, het kan zowel de cynische resignatie als de religieuze overgave vermijden en aanleiding zijn tot een wereldbeschouwelijke positie die op menswaardige en eervolle wijze het probleem van de absurditeit recht in de ogen ziet."(123-124)

"Het belangrijkste is om niet door emoties op sleeptouw genomen te worden, om op intellektueel-ascetische wijze het werk van alledag voort te zetten."(124)

"Webers notie van een adequate, causale toerekening moet men steeds in verbinding zien met zijn begrip 'Wertbeziehung'. Cultuurwetenschappen kunnen volgens Weber nooit 'objectief' zijn in de natuurwetenschappelijke betekenis van dit woord: de socioloog, de psycholoog, de historicus, de econoom, zij allen benaderen de ervaringswerkelijkheid vanuit een perspectief dat door subjectief aanvaarde waarden wordt bepaald en dat uit de complexe totaliteit der ervaringswerkelijkheid een specifiek ('individueel') en betekenisvol object a.h.w. 'naar voren schuift'."(130)

Mannheim en ideologie tegenover utopie

Mannheim verzet zich tegen het dualisme van Scheler. Hij wil een normatieve politicologie en staat daarmee dus ook tegenover Weber.

"... volgens Mannheim heeft de sociologie (met name als kennissociologie) een profetische taak: het moet helpen om in de geschiedenis het kaf van het koren te scheiden om vandaaruit normatieve richtlijnen aan te geven volgens welke aan de toekomst gebouwd zou kunnen worden."(144)

"Wat Mannheim nu bij Scheler en Weber miste, vond hij tenvolle terug bij Marx. Door Marx immers worden (a) kennis en werkelijkheid voortdurend in historische dimensies geplaatst, terwijl (b) de principiële eenheid van theorie en praxis (wetenschap en politiek) tot methodisch a priori wordt uitgeroepen."(145)

Dit geldt alleen voor zijn kennissociologie. Mannheim is nooit marxist geweest en ontwikkelde zich eerder tot neoliberaal.

"Deze invloed van Marx op Mannheims kennissociologie komt het sterkste tot uitdrukking in zijn theorie van de 'Seinsverbundenheit des Wissens' en in de daarbij aansluitende typologie van ideologische en utopische kennis."(145)

Zijn kritiek op Marx betreft de simplificatie: de samenhang tussen denken en sociaal zijn is veel complexer dan alleen maar de invloed van economie / politiek op cultuur en de klassenstrijd. Hij voegt als invloedrijke factor toe: het (niet klassegebonden) wereldbeeld van mensen.

"Welnu, ideologie en utopie zijn twee denksystemen die de bestaande werkelijkheid, een bepaalde status quo, vertekenen - de eerste om de bestaande machtsverhoudingen in stand te houden, de tweede om deze juist op te blazen."(150)

Het lijkt erop dat hij meent dat er een 'objectieve' werkelijkheid , een 'functionerende orde' is, buiten alle interpretaties en perspectieven.

Pareto en residuen tgr. derivaten

Over hoe mensen hun irrationele gedrag achteraf proberen te rationaliseren.

"Steeds weer probeert hij aan te tonen, hoe mensen veel meer door emoties, gevoelens, instinctieve driften - kortom: niet-rationele drijfveren - tot handelen worden aangezet dan door een weloverwogen kennis van zaken. Voortdurend worden de feiten verdraaid om de handelingen die a.h.w. 'instinctmatig' gedreven werden, te rechtvaardigen en 'rationeel' te doen voorkomen. Rationele kennis van zaken en op deze kennis gefundeerd handelen kunnen we, volgens Pareto, wel aantreffen in de moderne wetenschap en in het moderne economische handelen, maar dit is maar een kleine eilandje in een zee van irrationaliteit."(156)

"In die zin is Pareto's kennissociologie dan ook vooral een 'Ideologiekritik'."(157)

En het zit ook dicht bij een positivistisch geloof in de feiten, de waarheid, de werkelijkheid.

"hij was van mening dat in zijn Trattato de juiste methode gebruikt werd, met behulp waarvan alle voorgaande interpretaties van de werkelijkheid als niet-rationele, onlogische vertekeningen der feiten ontmaskerd zouden kunnen worden.(...)
Naar onze mening vinden we bij Pareto de aloude positivistische droom van het buiten-sociale en buiten-historische, archimedische punt, van waaruit de werkelijkheid 'objectief' en 'onbevooroordeeld' bezien zou kunnen worden, van waaruit men de 'feiten' zou zien zoals zij 'werkelijk' zouden zijn, van waaruit vooral ook aangetoond zou kunnen worden hoe mensen zich niet aan deze 'feiten' houden, hoe zij 'subjectief' en 'niet-rationeel' handelen en denken. Zowel wat betreft dit positivistische rationalisme als het daarmee verweven geloof in de wezenlijke irrationaliteit van menselijk gesdrag, was Pareto typisch een vertegenwoordiger van de 19e eeuw."(160)

"De 19e eeuw had van de 18e eeuwse Verlichting het geloof overgenomen dat niet alleen in de natuur, doch ook in de geschiedenis en in het sociaal-economische leven natuurwetten opgespoord zouden kunnen worden die een fundamentele orde en regelmaat constituteren. Op grond van dit geloof werd een ander geloof mogelijk gemaakt: het geloof in de Vooruitgang (Progress). Want wie de wetten van maatschappij en geschiedenis kent, kan de samenleving besturen en de toekomst voorspellen. (...) Dit rationalistische geloof in de Vooruitgang welke vooral 'objectief' waarneembaar zou zijn in de ontwikkeling van de techniek, was zo ongeveer het enige wat de kapitalistische bourgeoisie van de 19e en de 20ste eeuw met het Marxisme gemeen had.
Aan het einde van de 19 eeuw en in het begin van de 20ste eeuw begon echter het besef van het niet-rationele en irrationele in mens en geschiedenis baan te breken. Een besef van absurditeit en dus van onvoorspelbaarheid en onbeheersbaarheid begon aan het optimistische vooruitgangsgeloof te knagen. Nietzsche bleek in dit opzicht al profetisch gewerkt te hebben."(160-161)

(179) Hoofdstuk 4 - Geschiedenis en totaliteit

"In het voorgaande werd het steeds duidelijker dat de levensfilosofie - of wellicht beter: het wereldbeschouwelijke vitalisme - één van de belangrijkste voedingsbodems voor de kennissociologie is geweest. Tgenover het positivisme van de Verlichting, dat het primaat van de menselijke rede zover doordreef dat zelfs natuur en maatschappij als 'in wezen' redelijk geordende werkelijkheden werden opgevat (hierin ligt de overeernstemming tussen Comte en Hegel), plaatste het vitalisme het primaat van het leven dat als een irrationele stroom werd gezien, waarbinnen de rede slechts een uitzondering zou zijn."(179)

[Volgen nog meer eindeloze analyses van verschillende auteurs.]

Onder het kopje '4.3 - De armoede en de tirannie van de vitalistische kennissociologie' heeft Zijderveld het ook over Poppers 'armoede van het historiscisme'.

"Ondanks alle verschillen hebben de theorieën van Mannheim, Scheler, Lukács, Goldmann en Sartre één ding gemeen: zij zoeken naar de 'goede richting der geschiedenis' (Hegel), opdat een maatschappij geconstrueerd kan worden die in deze 'goede richting' verder gaat, waardoor een 'goede toekomst' mogelijk gemaakt wordt. Zij zijn allen van mening dat in maatschappij en geschiedenis objectieve (d.w.z. van menselijke pespectieven onafhankelijke), betekenisvolle structuren aanwezig zijn en ontdekt kunnen worden, met behulp waarvan de maatschappij in het hier-en-nu georganiseerd en de toekomstige maatschappij gepland zou kunnen worden.
Popper nu is van mening dat het hier om een wijsgerige stroming gaat, die vanaf Plato tot en met Hegel, Marx en Mannheim waargenomen kan worden. Hij geeft deze stroming de naam 'historicisme' en is van mening dat het logisch inconsequent en volslagen onwetenschappelijk is (waarbij wetenschap bij hem primair 'science', natuurwetenschap, is). Maar wat wellicht nog belangrijker is, hij meent tevens dat deze stroming zowel maatschappelijk als politiek bijzonder gevaarlijk is: het historicisme is op zoek naar een 'gesloten samenleving' die totalitair geregeerd wordt volgens een plan dat op een vermeende 'juiste' interpretatie van de geschiedenis gebaseerd zou zijn."(206-207)

(215) Conclusie - De intellectuele ascese van de kennissociologie

"We hebben gezien hoe diverse sociologen getracht hebben om het kennissociologisch relationisme te behoeden voor relativisme en nihilisme. Steeds werd er in deze pogingen gezocht naar een vaste grond, een archimedisch punt voor kennis en bewustzijn dat niet subjectief en/of irrationeel-onkenbaar zou zijn doch juist de garantie zou bieden voor ware en geldige kennis van de maatschappij en van de geschiedenis."(215)

"Het archimedische punt van waaruit men de wereld en haar geschiedenis zou kunnen doorzien en vooral ook zou kunnen bewegen, zo moet de conclusie wel luiden, bestaat niet. De eerste en meest fundamentele les die de kennissociologie ons leert , is dat alle kennis van de ervaringswerkelijkheid, inclusief het ervaren van werkelijkheid, historisch en sociologisch bepaald en dus relatief is. Wie dit relationisme weer wil opheffen door te menen een niet-relatief, archimedisch punt gevonden te hebben, gelijkt op de humoristische Baron van Münchhausen."(219)

[Ja, maar dat relationisme is het probleem niet. Het probleem was in hoeverre relationisme ook relavisme betekent. Daarop zie ik nog steeds geen antwoord van Zijderveld.]

"Alleen het relativeren van de kennissociologische relativering, welke o.i. vooral door Webers eis tot waarderingsvrijheid en door diens omschrijving van wetenschap als een beroep (en niet als een wereldbeschouwing of verlossingsreligie) tot stand kan komen, is dan nog in staat om te voorkomen dat het kennissociologische relationisme verabsoluteerd wordt tot een wereldbeschouwelijk relativisme of nihilisme."(222)

Zijderveld ziet in de lijn van Max Weber de intellectuele ascese als de oplossing.

"Een dergelijke intellectuele ascese is niet gebaseerd op een wijsgerig, religieus en/of politiek dogmatisme en fanatisme, dat steeds in een machtsstrijd het eigen gelijk wil bewijzen, doch op een besef van menselijke waardigheid - een besef dat heel moeilijk tot een politiek programma 'verheven' kan worden."(223)

[Waarmee dus geen antwoord gegeven wordt op de kwestie van relativisme als gevolg van relationisme. De slotalinea is vaag en bovenal naïef. En nog erger: het leidt tot passief aanvaarden van de status quo zonder te streven naar verbetering van de maatschappelijke omstandigheden.]