>>>  Laatst gewijzigd: 10 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Gadamer 'Wahrheit und Methode' Hans-Georg GADAMER
Wahrheit und Methode - Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik
Tübingen: J.C.B. Mohr / Paul Siebeck, 1960/1, 1975/4; 553 blzn.

(xv) Vorwort zur 2. Auflage

[Ik concentreer me in het samenvatten op het idee 'leefwereld en informatie'. Als struikel ik wel eens over uitspraken, zoals die op p.xxv dat filosofen de rol van profeet en beterweter slecht staat. Waarmee dus de filosofie weer eens tot pure theorie veroordeeld wordt.]

(xxvii) Einleitung

De methode van het verstaan moet niet gezien worden als alleen maar een methode van de geesteswetenschappen of van wetenschap in het algemeen. Er is immers méér waarheid dan alleen die die via de wetenschappelijke methode te verwerven valt. En ook voor die waarheid geldt de vraag hoe ze als waarheid gelegitimeerd kan worden. Dat is het hermeneutische probleem.

[Merkwaardig dat de waarheid die vanuit het alledaagse leven 'op ons afkomt' - om de manier waarop Gadamer over waarheid spreekt te karakteriseren - niet als terrein genoemd wordt.]

(1) Eerste deel - Freilegung der Wahrheitsfrage an der Erfahrung der Kunst

I. Transcenderen van de esthetische dimensie

De inductieve logica van de natuurwetenschappen (zoeken naar uniformiteit, regelmatigheden, wetmatigheden) is simpelweg overgedragen op de 'moral sciences' - wat verkeerd vertaald werd als 'Geisteswissenschaften'. Deze logica is volgens Gadamer niet toe te passen op historische kennis.

[Blijkbaar is kennis van de maatschappij en van mensen voor hem altijd historische kennis. Dat betekent dan dat elk verschijnsel uniek is en in zijn historische uniciteit begrepen moet worden. Regelmatigheden en wetmatigheden zijn daarbij niet interessant. Dat lijkt me onzinnig: natuurlijk kun je zich historisch ontwikkelende zaken ook op algemeenheden onderzoeken.]

Helmholtz, Droysen, Dilthey laten die benadering van Mill niet los: wetenschappelijke kennis blijft bij hen "Auflösung der Lebensbildung"(5), distantie tegenover de geschiedenis door haar tot object te maken. Er is voor hen dus maar één methode: de natuurwetenschappelijke.

Analyse van 'Bildung', 'Gedächtniss', 'Takt'. (7) De rol van de humanistische traditie voor een goed begrip van de methode van de geesteswetenschappen: Vico's 'sensus communis' - de gemeenschappelijke zin voor het ware en juiste die geen kennis op basis van redenen is en de omstandigheden bepalend laat zijn - is dus een andere bron van waarheid dan die van de moderne wetenschap. Deze ligt in feite aan de basis van de geesteswetenschappen, wat mensen als Helmholtz niet meer konden zien vanwege de verkommering van de traditie.(21)

Ook bij Shaftesbury is 'sensus communis' een sociale deugd, een stuk solidariteit, een gevoel voor gemeenschappelijk welzijn. In dezelfde lijn Bergson's 'bon sens'. In feite is dit een morele praktische filosofie van de solidariteit en praktische wijsheid uit Engeland / Frankrijk als reactie op en verzet tegen de abstracties van de natuurwetenschappen.(23)

[Leuk om te lezen dat meer mensen die opvattingen over morele praktische filosofie hadden. Hij past in mijn ideeën over normatieve reationaliteit.]

Maar die werd in Duitsland - behalve in het piëtisme - losgelaten voor een schoolfilosofie die meende kennis via regels te kunnen verwerven, bijvoorbeeld in een hermeneutiek als kunstleer of in een historia naar de lijnen van het historisme.(24)

Gezond verstand en 'Urteilskraft' werden buiten de ratio en binnen de esthetische smaak gezet en daarmee als minder beoordeeld door de rationalistische traditie. Dat is een enorme inperking van het oorspronkelijke 'common sense' - idee dat ook oordelen omvatte over recht en onrecht, over wat wel te doen en wat niet te doen, zoals in de humanistische traditie het geval was.(29!)

Schuldige is bijvoorbeeld Kant (zie p. 38) die ook het idee 'smaak' losmaaklte van zijn sociale en morele kant en trouwens helemaal een scheiding tussen moraal en gevoel tot stand bracht en van de esthetische smaak iets volkomen subjectiefs maakte - wat het dus oorspronkelijk niet was.

Volgt een kritiek op Kant's Kritik der Urteilskraft met allerlei zijpaden naar de esthetiek, het begrip beleving, en dergelijke.(39-77)

[Het is bijna onmogelijk om de lijn van denken te volgen. Mij bekruipen bij dit soort uitweidingen vragen als: Waar hééft hij het nu over? Waar wil hij naar toe? Waarom moeten filosofen de hele tijd teksten van andere filosofen bespreken en in hun verhaal betrekken. Volgens mij had Gadamer wat hij hier te zeggen heeft zonder dat alles in twee pagina's neer kunnen zetten. En waarom staat nergens een mooi grafisch schema van de opgezette argumentatie in de marge, zodat je tenminste kunt nagaan wat de auteur / filosoof aan het doen is en waar hij zit!]

[Het verhaal rondom beleving / leven / belevenis is vanuit wetenschapsfilosofisch standpunt nog wel boeiend. Tegenover de pretenties van de AI bijvoorbeeld.]

Nog schuldiger aan de subjectivering van het esthetische oordeel is Schiller. Na allerlei omzwervingen stelt Gadamer de vraag wat nu de eigen waarheid van het esthetische kennen is - zie de Einleitung.(77-93) Daarna volgen een soort samenvatting en een vooruitblik naar II.(94-96)

[Waarom dat er weer niet even als tussenkopje boven komt te staan is mij een raadsel. Dat zou het gemakkelijker maken om al die onzinnige uitstapjes over te slaan en toch de lijn van denken vast te houden. Maar dat zal wel weer gemakzuchtig zijn. De vooruitblik belooft ook al niet veel goed, klinkt erg heideggeriaans.]

(97) II. De ontologie van het kunstwerk en haar hermeneutische betekenis

Dit deel begint met een analyse van het spel.

[Met veel ideeën over de 'Seinsart' van dit en de 'Seinsart' van dat - wat een langdradig heideggeriaans geleuter!]

Hermeneutiek [eindelijk gaat het daar weer eens over] omvat de hele sfeer van de kunst en sinds het ontstaan van het historische bewustzijn alle geesteswetenschappen. Gadamer stelt het zichzelf tot taak om te ontsnappen aan de vooroordelen die Ditlhey er op na hield.

[Tja, daarmee was hij al op p.39 bezig, maar hij week vervolgens van die lijn af voor allerlei onzinnige omzwervingen.]

Hermeneutiek kan gezien worden als reconstructie in de lijn van Schleiermacher of als integratie in de lijn van Hegel:

(162) Tweede deel - Ausweitung der Wahrheitsfrage auf das Verstehen in den Geisteswissenschaften.

I. Geschichtlichte Vorbereitung

Doeleinden van Dilthey's historische zelfbewustzijn in de lijn van Schleiermacher moeten niet nagestreefd worden: dat loskomen van alle dogmatische vooringenomenheden is niet het doel.(162)

Dat gebeurde aan de kant van het geïnterpreteerde: teksten spraken voor zichzelf (reformatie / humanisme), maar één interpretatie ervan was de goede. Er was kritiek op dit dogmatisme bij de interpretatoren van de histosiche school: de bijbel en andere heilige boeken werden als historische bronnen gezien, waarbij naast een grammaticaal-filologische ook een historische interpretatie mogelijk was. Teksten spraken niet meer alleen voor zichzelf, maar zeiden ook iets over de schrijver, over de historische situatie en zo verder.(165)

Vanaf dat moment is er met Schleiermacher aandacht voor de methode van het interpreteren en voor de theoretische fundering ervan. Hij ziet het interpreteren universeel. Hij is vooral gevoelig voor de psychologische interpretatie van de auteurs, voor het congenialiteitsdenken, het esthetische en divinatorische denken. De pretentie is dat geen vooroordelen gehanteerd worden, terwijl dat wel degelijk gebeurt. Daarnaast meende men de auteurs en de historische omstandigheden helemaal te kennen, nog beter dan zij zichzelf konden kennen (geheel-delen-theorie; hermeneutische cirkel), vanuit een buitenhistorisch standpunt.(177)

Dilthey is met name degene die de romantische hermeneutiek van Schleiermacher uitbreidt tot een historische methode, tot een kennistheorie van de 'Geisteswissenschaften'. Hij zet daarmee het denken van Ranke en Droysen radicaal voort.(186)

Maar: het verzet tegen de aprioristische geschiedenisconstructies en -speculaties van Hegel c.s. en hun aandacht voor de historische feiten, zet hun in de positie van de filologische hermeneuten van voorheen: de geschiedenis / tekst zelf is zijn eigen interpretator, de opvattingen van de interpretatoren doen er niet doe. Daarmee wordt echter de historische bepaaldheid van het zijn van de geest, dus van de interpretatoren, ontkent. En daarvoor was Hegel weer wel gevoelig.(186-187)

Wel werken ze thema's uit die belangrijk zijn:

Zowel Schleiermacher als Ranke als Droysen blijven uiteindelijk op het punt dat ze vinden dat verstaan mogelijk is; ze denken de taak van de geschiedeniswetenschap in esthetisch-hermeneutische categorieën; de hermeneutiek wint het van de historiek. Al komen de beslissende problemen wel steeds verder naar voren.(205)

Een spanning tussen idealistisch / geschiedfilosofisch en het ervaringsdenken is ook bij Dilthey aanwezig. Dat wordt bepalend. Hij zit met het probleem dat de vanzelfsprekende relatie tussen logos en zijn doorbroeken werd met het oplossen van Hegel's filosofie. Verschillende punten daarin zijn belangrijk:

Hoe kun je die stap kennistheoretisch rechtvaardigen? Hoe is de relatie tussen individu en objectieve geest? Kan Dilthey de stap zetten van een psychologisch naar een hermeneutisch standpunt? En kan dat via zijn opvattingen over het onderliggende leven? (211-214) Alles is de uitdrukking van leven, dus ook de filosofie. Kennen we met het leven dan ook de uitdrukking ervan?

Bij Dilthey komt het historisch bewustzijn centraal te staan en vervangt Hegel's metafysica. Dilthey pretendeert hiermee objectieve kennis te bereiken: historische kennis is mogelijk door - Vico's punt - de gelijkheid van subject en object die nu universeel is uitgewerkt: het historische bewustzijn kent zichzelf. (217)

Maar hoe kan een echt historisch bewustzijn ooit tot objectieve kennis geraken? Ook Dilthey ontkomt niet aan het historisme, aan analogiedenken, aan esthetisch-hermeneutische categorieën. Hij heeft ook het ideeal van het voltooide historische bewustzijn voor ogen. Zijn methode van vergelijken veronderstelt eveneens ongebonden subjectiviteit en is minder want uiterlijker dan de congenialiteitsmethode of de sympathische methode.(218)

Identiteit van bewustzijn en ding is echter principieel onmogelijk voor een eindig-historisch bewustzijn! (221)

Dilthey ziet de geesteswetenschappelijke objectiviteit als iets waarnaar gestreefd wordt. Zelfkennis en opheffing van eigen beperkingen moeten toenemen. Het leven zelf is op bezinning gericht, op het nemen van afstand en daarom op betekenisgeving. Zo ontstaan de levenswijsheid en levenskennis die nog voor de wetenschappelijke objectivering ligt. Het leven streeft naar vastheid, naar het overstijgen van de subjectieve toevalligheden. Leven en kennis zijn één. Filosofie streeft naar zelfbezinnen, naar het leven teneinde denken, en niet naar een speculatief systeem. Zo van relativisme naar absolutisme. (222)

De dubbelzinnigheid van Dilthey is te verklaren: hij denkt het levensfilofische niet ten einde. Zijn kennistheoretische fundering gaat er tegen in. Zijn cartesiaanse twijfel is levensvijandig, namelijk typisch intellectualistsich. Hij meent met de wetenschap de onzekerheid van het leven aan te kunnen.(226)

Met andere woorden: Hoewel hij het belang van het volle leven inziet, durft hij het niet consequent toe te laten in zijn gedachten over de methodern der geesteswetenschappen.(226)

De historische ervaring wordt bij hem toe veel als methode en als anoniem gezien. De eigenheid van de geesteswetenschappen wordt door hem nog te weinig gezien. Het gaat daar om andersoortige kennis, andersoortige objectiviteit. De methodendwang van de moderne wetenschap is nog te sterk aanwezig. Er is meer nodig dan Dilthey gaf om die te overwinnen.(228)