>>>  Laatst gewijzigd: 15 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Glastra-Van Loon 'De eenheid van handelen' J.F GLASTRA - VAN LOON
De eenheid van handelen - Opstellen over recht en filosofie
Meppel / Amsterdam: Boom, 1980

Dit boekje is een uitwerking van GvL's proefschrift Norm en handeling van 1956. Het gaat hier vooral om een nieuwe kennistheoretische fundering van het bestuderen en beoordelen van menselijk handelen.

Daarbij wordt grote aandacht geschonken aan de samenhang van de zin van het handelen met de sociale context ofwel het referentiesysteem waarbinnen het handelen plaatsvindt. Een beetje in de lijn van Peirce en Wittgenstein. Aldus C.J.M.Schuijt in het 'Voorwoord'.

[Het is een nogal abstract en slecht geschreven boek dat zichzelf door zijn karakter (een bundel artikelen) nogal eens herhaalt. Het taalgebruik is erg academisch en maakt het boek onnodig ontoegankelijk. Maar GvL heeft wel een boeiende kritiek op wetenschapsmethoden en zit wel op de lijn die ik ongeveer zelf in gedachten heb.]

Inleiding

GvL pakt in de 'Inleiding' de vooronderstelling aan dat

"mensen kant en klaar hun identiteit in zichzelf bezitten"(11).

In zo'n antropologie zijn handelingen en het aan veranderingen onderhevige lichaam iets negatiefs, terwijl ware kennis te maken heeft met de zuivere voorstellingen in een onveranderlijk subject.

Zo'n antropologie leidt tot een typisch soort kentheorie en tot bepaalde wetenschapsfilosofische problemen waarin je een lichaam hébt, gedrag hébt, dat je vervolgens net zo bestudeert als de natuur.

Plessner is GvL's grote inspiratiebron in zijn kritiek op genoemde vooronderstelling. Kernzaken in die kritiek vormen de 'ontlichamelijking', de 'reductie en ontpersoonlijking van mijn lichaam tot een ding onder dingen', waarin ik mijn lichaam en de wereld niet meer ook bén. Maar ook het fysicalistische wereldbeeld met zijn nadruk op de eenheid van ervaring en daarmee van de wetenschap, waarbij er van uitgegaan wordt dat

Beide mensbeelden leiden tot een scheiding van kennen en handelen, en methodologisch moet dan het kennen van die zo subjectieve handelingen gebracht worden onder het rationele natuurwetenschappelijk-mathematische model met zijn aanspraken op objectief-wetenschappelijke kennis. Dit boek wil nagaan hoe zo'n antropologie kon ontstaan en een alternatief bieden. Naast invloed van Plessner daarbij dus invloed van het pragmatisme en de analytische filosofie.

Uitgangspunt: De mens is niet een passief registrerend kensubject, maar juist primair een handelend subject wiens lichamelijkheid in het geding is bij het omgaan met alle waarneembare tekens, waardoor 'onthechting van de in egocentrisch-perspectivische bepaaldheid waargenomen verhoudingen' mogelijk is.

"Die onthechting van de situationeel gebonden egocentrische bepaaldheid van onze waarnemingen is, meen ik, mogelijk doordat en voor zover wij in ons waarnemen (en dus in de waargenomen verhoudingen) handelingsontwerpen en de daarmee corresponderende veranderingen van de waargenomen verhoudingen verwerken."(20)

Op p.20-24 volgt dan heel abstract een korte weergave van GvL's standpunt.

[Uit de hoofdstukken die nu volgen haal ik alleen dat wat me bruikbaar lijkt voor mijn eigen insteek.]

1. Regels en bevelen

Dit hoofdstuk zegt iets over de relatie tussen (rechts)regels en handelingen, in die zin dat regels bepaalde handelingen aan bepaalde individuele actoren voorschrijven.

De opvatting 'de actor handelt al of niet naar de regel' vindt GvL te simpel: ook de verwachtingen van de 'aangesproken' actoren over anderen in een concreet interactieproces zijn belangrijk (25-26). Verderop stelt GvL:

"Een regel [bijv. een verkeersregel] vestigt geen directe relatie tussen twee actoren [zoals een bevel], hij bepaalt 'alleen' wat de legitieme verwachtingen van de aangesprokene zullen zijn, indien hij een bepaalde relatie aangaat met andere aangesprokenen."(30)

Regels kunnen tegelijkertijd normatief en gebiedend zijn, regels zijn geen subklasse van bevelen.

2. Recht en menselijke natuur

Dit hoofdstuk gaat over natuurrecht en rechtspositivisme, een illustratie van wat er vast zit aan het thema ethisch absolutisme tegenover ethisch relativisme.

Er komt een boeiende koppeling naar het subject-begrip: het subject-zijn is niet definieerbaar. Zie p.46-47: Wat wij in een ander hebben te respecteren is niet hij als een ander exemplaar van hetzelfde genus, maar het andere subject in de volle onbepaalbaarheid van zijn wezen.

"Dit is wat ook Kant voor ogen heeft gestaan, de grondgedachte van zijn Kritik der reinen Vernunft, die terug te vinden is het werk van Dilthey, Misch en Plessner en die niet alleen bij de neokantianen en in Heideggers Sein und Zeit volkomen zoek is geraakt."(48)

Dit sluit dus aan bij de 'Inleiding'.

3. Het begrip rechtsregel

[Dit hoofdstuk is voor een groot deel herhaling van met name 1.]

4. Staat en maatschappij

[Dit hoofdstuk is wat mij betreft niet interessant.]

5. Taal en de kennistheoretische fundering van de sociale wetenschappen

Dit hoofdstuk heeft als beginvraag: moet je sociale verschijnselen beschrijven in de taal van de personen van wie je het gedrag bestudeert of liever en beter in een andere taal?

Moet daar het referentiesysteem (= "samenhangende regelmatigheden in gedrag ... waarmee individuele handelende personen de relaties tussen zichzelf en hun omgeving en tussen elementen van hun omgeving definiëren"-92) van de bestudeerde handelende personen bij in ogenschouw worden genomen, of niet?

Objectivistische realisten willen eenzelfde methode voor álle fenomenen, willen alleen datgene dat "openstaat voor onderzoek door anderen dan de handelende persoon zelf"(92). Daartegenover vinden we de subjectivistische relativisten die de mogelijkheid van kennis met een wetmatigheidskarakter ontkennen vanwege de onvergelijkbaarheid van de bestudeerde verschijnselen.

Vooronderstelling van beide: de betekenis van sociale handelingen is subjectief. GvL: De betekenis is intersubjectief, dus waarlijk sociaal, op grond van de refentiesystemen van de deelnemers in het sociale proces.

Twee dimensies van referentiesystemen:

Sociale verschijnselen hebben te maken met deze referentiesystemen, andere verschijnselen niet. Vandaar een verschil in methodologie tussen natuur- en sociale wetenschappen.

Voorbeeld: Te weten zien te komen hoe de regels van een spel zijn zonder aan de spelers uitleg te mogen vragen, via waarneming, beschrijving, classificatie, hypothesevorming, bijstellen op grond van de empirie, totdat een geheel van uitspraken is ontstaan waarmee het gedrag van de spelers kan worden voorspeld. Dit is niet zo moeilijk omdat er sprake is van een vrij eenduidig referentiesysteem, zodat meervoudige interpretatie van de gedragingen vrijwel is uitgesloten. Zo worden alle sociale verschijnselen min of meer door referentiesystemen geregeld en kennen daardoor een zekere mate van eenduidigheid. Regelmatigheden zijn dus vast te stellen zoals in de natuurwetenschappen.

Maar zo simpel is het niet altijd. Er zijn afwijkingen, veranderingen van het referentiesysteem, er is concurrentie met andere referentiesystemen, etc. Met andere woorden:

"Sociale verschijnselen kunnen vatbaar zijn voor interpretatie in termen van verschillende (niet isomorfe) referentiesystemen."(100)

Wat nog versterkt kan worden door het eigen referentiesysteem van de sociale wetenschapper.

Verder: Kwantitatieve inductie moet voorafgegaan worden door kwalitatieve inductie (denk aan het schaakspel). Vergelijking van referentiesystemen is soms mogelijk door een meta-referentiesysteem te ontwerpen. GvL ziet de hypothetisch-deductieve methode wel als enig vruchtbare, maar het gebruik ervan kan in de natuurwetenschappen anders verlopen dan in de sociale wetenschappen.

In die laatste moet men modellen construeren

"in termen die kunnen worden vertaald in die van het referentiesysteem waarmee de handelende personen zichzelf in hun omgeving oriënteren, die zij in hun interactie gebruiken, waar ze hun verwachtingen mee structureren, hun teleurstellingen mee verdragen en hun handelen of niet-handelen mee motiveren."(106)

6. Feiten zijn geen feiten

Dit hoofdstuk bevat de essenties van GvL's wetenschapsopvatting:

Het positivisme ontkent een mensopvatting als basis te hebben. Maar ze vermijdt het subject, legt niet zoals Kant de mogelijkheidsvoorwaarde voor objectieve wetmatigheden in het subject maar in de werkelijkheid, denkt empirisch-mechanistisch (positief registreren van prikkels van buitenaf), en hanteert dat onderscheid buiten - binnen heel slecht (het lichaam wordt geobjectiveerd etc.).

Het positivisme heeft dus onuitgesproken a priori's genoeg:

"Kennen en handelen zijn twee gescheiden verlopende, afzonderlijke processen. Het kennen wordt van buitenaf, het handelen van binnen uit bepaald. In het kennen is het subject passief en receptief, in het handelen actief en productief. Wat bepalend is voor het kennen en wat bepalend is voor het handelen kan slechts langs een beide sferen, de subjectieve en de objectieve, te buiten gaande weg met elkaar verbonden worden geacht. Feiten zijn feiten. Zo ook normen normen."(120-121)

Aldus de positivist. Waarmee hij de nodige problemen creëert. In het kennen is er alleen maar een transcendentaal, geen empirisch subject (zoals Kant het uitdrukt), in het handelen een individuele wilsvrijheid. De samenhang tussen beide is net als bij Kant een probleem.

Verder: In het kennen blijft het individuele, objectieve ondoordacht; in het handelen kan men intersubjectiviteit alleen maar ondoordacht als wilsovereenstemming zien (contract-denken).

Hoe dan wel? Menszijn is medemenszijn, waarbij talen en tekens een grote rol spelen. In de communicatie worden intersubjectiviteit en subject-zijn gerealiseerd (= "afstand kunnen nemen van het ervarene en een standpunt ertegenover kunnen innemen van waaruit het ervarene op verschillende manieren geordend (gedacht) kan worden."(123); = verschillende gedragsmogelijkheden hebben).

Waarnemen is dan niet het passief ontvangen van indrukken, maar actieve betrokkenheid op de omgeving, perspectivische structurering door de waarnemer, het aflezen van handelings(on)mogelijkheden (betekenisgeving en handelingsontwerp!).

Binnen het waarnemingsveld treft men tekens aan, waarnemingselementen ten opzichte waarvan wij ons handelen kunnen bepalen. Deze tekens kunnen ook in hun betekenis vaststaan onafhankelijk van dat waarnemingsveld (van het gebruik), symbolen genoemd.

"De graad van egocentrische bepaaldheid van het waargenomene kan variëren."(126)

Symbolen zijn veel abstracter dan tekens.

"Hoe hoger het abstractieniveau is dat men bereikt, hoe groter ook de mogelijkheid handelingen te ontwerpen en uit te voeren onafhankelijk van de waargenomen situatie."(127)

Bijvoorbeeld de regels van het schaakspel: de betekenis van de zetten is niet afhankelijk van de grootte van het bord of de stukken.

"Naarmate de betekenisbepaaldheid van tekens en handelingen abstracter, dat wil zeggen minder door waargenomen verhoudingen en meer door regels bepaald is, doet het er ook minder toe door welk individueel subject de waarnemingen van en de handelingen met de tekens worden verricht: de spelers worden meer en meer onderling verwisselbaar."(128)

Dat is zeg maar een verschuiving van empirie naar transcendentaal subject:

"Bij wiskunde en logica vallen kennen en handelen samen."(128)

Het kennen van de regels en het omgaan met de symbolen zijn direct met elkaar verbonden. Kennis van de werkelijkheid is niet van belang.

"Naast deze geheel van waargenomen verhoudingen losgemaakte kennis bestaan vormen van kennis die juist waargenomen verhoudingen tot voorwerp hebben. Ook die vormen van kennis berusten op het handelend met ervaringsbestanddelen omgaan."(129).

Bijv. met signalen (= aanwijzigingen voor het handelen in bepaalde situaties, is dus een bepaalde groep van tekens) omgaan is ook een bepaalde vorm van kennen / handelen.

[Conclusies van GvL op p.131-132. Nu het net op verdere uitdieping van het gestelde aankomt, stopt hij met zijn betoog!]

7. Objectiviteit

In de discussie lopen twee maatstaven voor objectiviteit door elkaar, namelijk eenstemmigheid van oordeel en getoetst zijn aan de objectieve werkelijkheid zelf.

Heel bepalend is

"het feit dat weliswaar in eerste aanleg de werkelijkheid wordt aangemerkt als toetssteen van objectiviteit, maar dat vervolgens een bepaalde manier van doen, een methode om die werkelijkheid objectief te leren kennen wordt aangewezen als voorbeeld ter navolging."(139)

Bijvoorbeeld: de natuurwetenschappelijke methode.

Probleem is natuurlijk in deze opvatting het 'onafhankelijk van ons vaststaand, in zichzelf identiteit bezittend object'. Bijvoorbeeld de kaart van een stad. Voor het kadaster moet dat een andere kaart zijn dan voor een toerist.

"Een voor álle gebruikscategorieën even bevredigende kaart is een onmogelijkheid. Het streven een voor allen even objectieve, want 'de werkelijkheid' weergevende kaart te construeren berust op een hersenschim."(143)

Men vergelijkt oordelen niet met de objectieve werkelijkheid, maar met andere oordelen om tot objectiviteit te komen. En dat kan pas als die oordelen in tekens vastliggen die ieder dezelfde betekenis geeft. Verder hangt objectiviteit van de gestelde doelen af.

Deze visie op objectiviteit leidt niet tot willekeur.

"Wat er wel uit volgt is, ten eerste, dat de vaststelling van objectiviteitscriteria een beslissing vereist; ten tweede, dat objectiviteitscriteria niet onafhankelijk van subjecten vaststaan, niet gegeven zijn maar door hen in het leven geroepen, geconstitueerd moeten worden."(144)

"Objectiviteit is, anders gezegd, een kwestie van intersubjectiviteit, meer specifiek een kwestie van mededeelbaarheid."(145)

[Volgt op 145-147 een prachtige kritiek op de normale wetenschapsmethodologie.]

8. De lokalisering van beslissingen

"Niet uit een wilsbesluit voortvloeiende gedragingen gelden juist niet als handelingen. "(156)

"Een beslissing komt dan neer op de keuze van een te realiseren effect. Een handeling is dan de uitvoering van die belissing. "(157)

"Wie menselijk handelen herleidt tot innerlijke, psychische acten, die zal de oorsprong van het samenhandelen moeten zoeken in iets waarin alle mensen, alle individuen gelijk en wel gelijk bepaald zijn en het onmaatschappelijke in afwijkingen van die gemeenschappelijke bepaaldheid."(159)

Bijv. Mensen zijn van nature sociaal / actief etc en alles wat afwijkt is dan in principe verstoord gedrag dat beheerst, opgeheven, aangepast dient te worden.

9. Het afwezige lichaam: de ontlichamelijking van het menselijk handelen in de sociale wetenschappen.

Sociale wetenschappen zijn - weliswaar aansluitend bij de sociale werkelijkheid - via theoretische constructies bezig het handelen van mensen te verklaren.

De gepresenteerde variabelen zijn niet echt waarneembaar, zijn in feite elementen van ontworpen taalsystemen.

"Sociale systemen zijn met andere woorden geen samenlevingen maar tekenstelsels. Tekenstelstels die door beoefenaars van de sociale wetenschappen worden geconstrueerd om regelmatigheden in sociale verschijnselen op te sporen en aan het licht te brengen."(168-169).

Zowel de bestudeerde als de bestuderende personen verlenen betekenis aan het (sociale) handelen. Deze twee betekenisbepalingen sluiten elkaar niet uit (subjectief tegenover objectief), maar zijn op elkaar betrokken. De wetenschapper moet niet alleen zijn theoretische constructies toetsen, zijn begrippenkader, zijn waarnemingen controleren, maar ook zijn cultureel bepaalde vooronderstellingen onderzoeken en overwinnen (zijn 'belief pattern').

"Het gaat erom een uitkijkpunt te verkrijgen van waaruit onze eigen culturele vooringenomenheid in verhouding tot die van anderen zichtbaar worden. Daarvoor is geen volstrekt onafhankelijk of cultureel absoluut neutraal standpunt nodig, maar slechts een ten opzichte van de in de beschouwing betrokken zienswijzen onafhankelijk en neutraal gezichtspunt. En vooral een ten opzichte van de eigen culturele vooringenomenheden onafhankelijk uitgangspunt."(175)

"Een vergelijkende studie van culturele zienswijzen vereist dus de constructie van een hoger gelegen gezichtspunt dat algemener van aard is dan dat van de te bestuderen gezichtspunten: een gezichtspunt van waaruit men in staat is hun variaties te verklaren. Dit zal het gezichtspunt moeten zijn van iemand die buiten de specifieke culturen staat, die deze echter niet alleen vanaf een afstand beziet, maar ook in staat is zich te verplaatsen in het gezichtspunt van een lid van deze culturen en vervolgens dit vermogen kan generaliseren tot dat van de mens als cultuurmaker. Kortom, het gaat om de constructie van een algemene theorie van het menszijn, een filosofische antropologie"(176)

Dit te midden van een kritiek op het interactionisme, dat als reductionistisch wordt neergezet. Plessner probeerde zo een antropologie te leveren, waarin een vergelijking van mens en dier thema is.

Een weergave daarvan volgt, waarbij weer de nadruk valt op de onbepaaldheid van het menszijn. Sociale wetenschap weet zich daarvan rekenschap te geven.