>>>  Laatst gewijzigd: 17 februari 2023   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Volgt. De Rooy was hoogleraar geschiedenis van Nederland.

Voorkant De Rooy 'Alles! En wel nu! - Een geschiedenis van de jaren zestig' Piet DE ROOY
Alles! En wel nu! - Een geschiedenis van de jaren zestig
Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2020, 368 blzn. (epub)
ISBN-13: 978 90 2845 0356

(8) Woord vooraf

"Dit beeld van ‘the sixties’ [de barricades van Parijs, Woodstock, en de navolging in Nederland zoals het Maagdenhuis - GdG] dat zich in de collectieve herinnering heeft gevestigd, is in het decennium zelf ontworpen. Van het begin af aan was het een constructie die in hoofdzaak door twee groepen werd opgetrokken: actievoerende rebellen en nieuwe, zelfbewuste journalisten." [mijn nadruk] (10)

"En aangezien vrijwel elke krant, met De Telegraaf als grote uitzondering, de nieuwe tijden als emanciperend interpreteerde, vestigde zich hiermee een eendimensionaal beeld van deze jaren als een strijd tussen jong en oud, achterhaalde tradities en fundamentele vernieuwingen, als een bevrijdende revolutie."(14)

"Iets dergelijks was in Nederland het geval met Provo. De kerngroep van deze ‘beweging’ bestond uit niet meer dan een stuk of tien mensen, die echter even spontaan als zorgvuldig een ‘imaazje’ uitbouwden. Voor zover zijzelf al niet het idee hadden heel belangrijk te zijn, werd hun dat wel duidelijk gemaakt door de aandacht van de media, nationaal en internationaal. Hun ‘revolutie’ werd een product op de markt. Relatief veel provo’s publiceerden hun inzichten, beschouwingen en herinneringen." [mijn nadruk] (16)

(17) 1 - Een geweldig feest

"De komende welvaart zou het leven weliswaar sterk veraangenamen, maar mogelijk het geestelijk fundament aantasten. En dat is dus inderdaad wat er gebeurde: hiërarchie, gezag en traditie verloren hun vanzelfsprekendheid. Moraal en fatsoen bleken tijdgebonden.
Eeuwenlang had het christendom de moraal bepaald. Een fatsoenlijk mens hield zich aan de normen en waarden die hem of haar door predikanten en priesters werden voorgehouden. Dit bepaalde de basisstructuur van het maatschappelijk leven, ook als de gehoorzaamheid slechts met de mond beleden werd. Deze dominante structuur stortte in de jaren zestig verrassend snel in elkaar.
" [mijn nadruk] (18)

"De gevolgen van dit loslaten van de traditie bleven niet lang uit en werden bijvoorbeeld zichtbaar op het gebied van de seksualiteit."(20)

Beschrijving an allerlei culturele gebeurtenissen.

[Die ik natuurlijk van dichtbij heb meegemaakt, voor een deel dan.]

"Dit pleidooi voor meer gendergelijkheid stond tegelijkertijd op gespannen voet met de deelnemers aan dat ‘geweldige feest’ waar Hitweek het over had. Meisjes mochten uitzinnig gillen als fans van beatgroepen, ze mochten als groupies de kleedkamers in, een enkeling mocht ook wel wat komen zingen, maar een instrument bespelen was er niet bij. De popmuziek was een jongensding. Het was bijna voorgeschreven om, als onderdeel van de adolescentie, gitaar te spelen of een drumkit aan te schaffen. Werden in de Verenigde Staten in 1962 ongeveer 400.000 gitaren verkocht, twee jaar later was dat aantal gestegen tot 1.100.000; de toename van het aantal ‘drum sales’ was daarmee vergelijkbaar.38 Voor jongens was een band een uitstekende plek voor male bonding, het bood de gelegenheid om creatieve zelfexpressie te etaleren en als het meezat leverde het populariteit op. De nieuwe muziekcultuur was dan ook meer een bevestiging dan een verzachting van de klassieke genderverhouding: mannen waren actief en traden op, vrouwen waren passief, ze luisterden en mochten aan gretige journalisten vertellen ‘op wie zij waren’. In de jeugdcultuur had de socialisatie een andere richting dan Joke Smit bepleitte. Dat was een meer algemeen verschijnsel dat zich ook voordeed bij Provo. Irène van de Weetering, die pleitte voor meer seksuele opvoeding en het tegengaan van ongewenste zwangerschappen, was in deze kring de belangrijke uitzondering. In de studentenbeweging voerden de heren regelmatig het hoogste woord en mochten de meisjes de broodjes smeren." [mijn nadruk] (50)

[Helemaal waar. Het is blijkbaar moeilijk om je van dat soort dingen bewust te zijn als je er midden in zit. En hoeveel Joke Smit's waren er die deze dingen duidelijk maakten?]

"Zo haalde het ‘geweldige feest’ met enige moeite het einde van de jaren zestig. Het waren opwindende jaren geweest, zoals deze eerste terreinverkenning duidelijk heeft gemaakt. Maar wat tegelijkertijd duidelijk werd is dat het bij elkaar een zeer caleidoscopisch beeld heeft opgeleverd. Het ging van popmuziek tot religie, van bikini tot politieke crisis. Maar hoe hing dit alles met elkaar samen? Of was er geen samenhang, behalve dan dat alles min of meer in dezelfde periode plaatsvond?"(59)

[Daar lijkt het in de beschijving tot nu toe wel. Tijd voor een wat diepgaander analyse.]

(59) 2 - De jaren zestig en de sixties

"In de jaren zestig was de gedachte wijdverbreid dat de tijden razendsnel en diepgaand veranderden. Dat werd ook voortdurend bevestigd in parlementaire debatten, nieuwsrubrieken op de televisie en in de krant. Het was ‘de tijdgeest’ die ‘vernieuwing’ vergde. En de nieuwe ‘generatie’ wees de weg. Het land van God, Nederland en Oranje moest worden verlaten, op weg naar een modern land waar vrijheid en creativiteit zouden heersen. Alle sleutelbegrippen die hier werden gebruikt – generatie, tijdgeest, vooruitgang, ja zelfs ‘de jaren zestig’ – zijn echter problematischer dan op het eerste gezicht lijkt."(60)

[Ja, dan heb je wel alle nikszeggende sterk generaliserende vaagheden bij elkaar. ]

"Dit alles roept de vraag op of het analyseren van historische ontwikkelingen met behulp van het generatiebegrip eigenlijk wel zinvol is. Op theoretisch niveau zijn er in ieder geval drie problemen onopgelost. Ten eerste is dat de keuze van de cesuren: wanneer vangt een generatie aan, wanneer wordt deze gesloten. De scheidslijnen worden gelegd bij grote maatschappelijke veranderingen, maar de ene ervaring is de andere niet: de crisis van de jaren dertig is toch van een andere orde dan de oorlog 1940-1945. Dan is er het probleem van de samenhang binnen een generatie. Deze wordt te gemakkelijk voorondersteld.(...) En dan is er ten derde het probleem dat dit gebruik van het generatiebegrip vrijwel uitsluitend gaat over jongens, dat wil dus zeggen de helft van een geboortecohort, terwijl de sixties toch juist – op zijn minst symbolisch – aanvingen met meisjes die hun pophelden overstemden met hun gekrijs.11 Het ziet er kortom naar uit dat het generatiebegrip geen zinvol instrument is, noch om de algemene maatschappelijke ontwikkeling te verklaren, noch om een dieper inzicht te krijgen in de jaren zestig." [mijn nadruk] (68-70)

"En daarmee wordt de opvatting van de tijdgenoten aanvaard, die ervan overtuigd waren dat vrijwel elke verandering in een specifiek patroon paste en samenhang vertoonde, dat er sprake was van een ‘tijdgeest’ die op vrijwel alle terreinen werkzaam was. Aangezien dit zo’n belangrijk interpretatiekader was, is het van belang de oorsprong van het begrip tijdgeest na te gaan. Daartoe moeten we, net als bij ‘generatie’, terug in de tijd."(75)

"Het is interessant om nog even te kijken naar de leeftijd van de meest betrokkenen bij de vestiging van dit epicentrum van de zestiger jaren [het Lieverdje op het Spui en de acties daar - GdG]: Nicolaas Kroese was in 1905 geboren, Jan Vrijman in 1925, Opland (pseudoniem van Rob Wout) in 1928, Remco Campert in 1929, Robert Jasper Grootveld in 1932 en Cees Nooteboom in 1933. Het ging rond 1965 dus, afgezien van Kroese, vooral om middendertigers. Veel opstandig gedrag dat aan een ‘protestgeneratie’ werd toegeschreven was, zoals eerder al aan de orde gekomen, op zijn minst geïnspireerd door vroeg-volwassenen. De vraag is dan vervolgens hoe het komt dat het beeld van de jaren zestig overheersend bepaald wordt door jeugdig gedrag." [mijn nadruk] (91)

"Zo bezien is het misschien verstandig een onderscheid te maken tussen ‘de zestiger jaren’ en de sixties. In ‘de zestiger jaren’ zouden zich een aantal diepgaande veranderingen in de samenleving manifesteren, die hierna nog uitvoerig aan de orde zullen komen. De sixties refereren echter specifiek aan het gedrag van adolescenten, die alle aandacht kregen in de media en als symbool werden gezien van een diepgaande verandering in de cultuur. In deze groep zetelde de cultuur van sex, drugs and rock ’n’ roll. Bij het gebruik van deze aanduiding moet overigens in het oog worden gehouden dat, zoals hiervoor betoogd, deze jeugdcultuur zich al in de jaren vijftig had aangediend. Deze jeugdcultuur liep in 1970 wel zo ongeveer ten einde, met het uit elkaar gaan van The Beatles in april van dat jaar als symbolische markering."(97)

"Hoezeer de nieuwe jeugdcultuur en de studentenbeweging ook het beeld bepaalden in de massamedia en daarmee vervolgens in de collectieve herinnering, de meer fundamentele veranderingen stonden daar los van. Die veranderingen kenden elk een eigen tijdsverloop en dynamiek. Vandaar dat in het nu volgende specifiek zal worden ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van religie, politiek en seksualiteit. Dat waren drie terreinen die indertijd de aandacht gevangenhielden." [mijn nadruk] (101)

(101) 3 - Geloof en politiek

"Aanzienlijk belangrijker dan verzuiling is het feit dat het centrum van de Nederlandse samenleving in het begin van de twintigste eeuw gevormd werd door een confessioneel machtsblok, waarin protestanten en katholieken elkaar ruwweg in evenwicht hielden. Dit evenwicht werd overigens door geen van de betrokkenen erkend: de protestanten beschouwden zich als de erfgenamen van de Tachtigjarige Oorlog, als ‘de grondtoon’ van de samenleving, als dragers van een protestants Nederland, terwijl de katholieken zich een ontrechte en miskende minderheid voelden en beter verdienden. Hoe dat ook zij, gezamenlijk hadden zij in de loop van de negentiende eeuw een aanzienlijke vervlechting tot stand weten te brengen tussen het religieuze en het politieke leven. En dit ondanks het feit dat de Bataafse Revolutie in 1796 daaraan juist paal en perk had willen stellen door formeel de scheiding van kerk en staat af te kondigen. Maar sindsdien waren de verbindingen daartussen, paradoxaal genoeg, eigenlijk alleen maar hechter geworden." [mijn nadruk] (102)

"Meer in het algemeen valt op te merken dat het geloofsleven in het Westen zich losmaakte van de kerk en de meest diverse, persoonlijke inkleuringen kreeg. Samengevat ging het om ‘een vaag transcendentiegeloof’, dat ook wel ‘ietsisme’ werd genoemd: de gedachte dat er wellicht geen persoonlijke God was, maar dat er wel ‘iets’ is tussen hemel en aarde.Als mensen de kerken verlieten, wilde dat dus niet zeggen dat zij niet meer geloofden; de religiositeit werd echter heterogener en bovenal persoonlijker."(118)

"De scheiding tussen kerk en staat had zo tot paradoxaal gevolg dat er een verstrengeling van religie en politiek tot stand kwam die tot diep in de twintigste eeuw zou standhouden. De consequentie hiervan was dat confessionele partijen in het ongerede raakten als mensen de band met kerken los gingen laten en overgingen op wat wel genoemd is ‘zelfreligie’."(120)

(133) 4 - Progressief bloot

"In 1967 besloot de vpro een jongerenprogramma [Hoepla] op de televisie te brengen. Het was bedoeld als een soort Hitweek en werd samengesteld door een redactie die bestond uit Hans Verhagen, Wim T. Schippers, Wim van der Linden en Trino Flothuis. Dit vrolijke kwartet was vast van plan zich alleen te laten leiden door wat ze zelf aardig, interessant of leuk vonden."(135)

[Dat lag in de lijn van al die andere vogels die alleen maar wilden provoceren. Overal tegen aan schoppen en alle regels overtreden is gemakkelijk, maar vraag niet om serieuze plannen of inhoud. Het heeft inhoudelijk nooit iets betekent.]

"Bij monde van Hans Verhagen verdedigde de avant-garde zich: ‘We accepteren geen normen, moraal, fatsoen, taboes, goede smaak, dat zijn voor ons inhoudsloze begrippen, het zijn scheidslijnen, kunstmatig in het leven geroepen door de grote, logge middengroep, de middenstand, de middelbare leeftijd, middelmaat.’ Daarmee was ook voorspelbaar dat ten slotte het programma in januari 1968 met veel gekrakeel beëindigd werd."(136)

[Zo'n uitspraak zegt alles.]

"Zo vonden ‘fatsoensrakkers’ – een term die door Vestdijk in 1939 was gemunt30 – en delen van de vrouwenbeweging elkaar in een poging vast te houden aan een meer traditionele moraal. Na deze parade van blote borsten, een mannelijk lid met strik en de geheime opening van een ezel rijst de vraag waar dit nu eigenlijk allemaal om ging. Was deze ‘seksuele revolutie’ de plotselinge uitbarsting van lang onderdrukte verlangens, zoals zich spanning kan opbouwen in de aardlagen, waarop vroeger of later een uitbarsting volgt?
Een probleem dat zich bij het zoeken naar een antwoord hierop voordoet is dat er te veel verklaringen worden gegeven. Zo wordt steevast gewezen op de stijgende welvaart, de urbanisatie, de snelle verspreiding van de televisie, de komst van de pil, de abrupte secularisering, de onstuitbare democratisering op velerlei terrein of de imitatie van the American way of life." [mijn nadruk] (149)

"Dat vroeg om nader onderzoek. En dat werd verricht door de gezinssocioloog G.A. Kooy [Jongeren en seksualiteit. Sociologische analyse van een revolutionaire evolutie (Deventer 1976) - GdG], die het in dit verband met enige zelfspot had over zijn ‘nogal dure sexhobby’. Hij deed onderzoek naar opvattingen en gedrag van pubers, zowel in 1968 als 1974. Daarbij kwam als resultaat naar voren dat jongeren zich in ieder geval wat hun opvattingen betreft nauwelijks onderscheidden van volwassenen. Van een generatieconflict kon dan ook niet gesproken worden. De coïtus wordt wel steeds minder met het huwelijk geassocieerd, maar affectie was nog steeds een voorwaarde. En wat de praktijk betreft: tussen 1968 en 1974 is de promiscuïteit onder jongeren niet toegenomen, er was dan ook geen sprake van losbandigheid. Ze dronken te veel, maar dat was het dan ook." [mijn nadruk] (165)

"Al met al krijgen de jaren zestig, voor zover het ‘de seksuele revolutie’ betreft, niet veel reliëf. Deze periode liet meer het enigszins versneld doorzetten zien van een beweging die al sinds de Verlichting gaande was en in ieder geval in het begin van de twintigste eeuw vaart had gekregen. De kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht heeft eens opgemerkt dat de zeden in de jaren dertig althans in haar omgeving maar weinig verschilden van die in de jaren zeventig: ‘Wij waren destijds preutser noch trouwer, we praatten er alleen niet over in de kranten en op de televisie.’ Dat een en ander als een ‘revolutie’ werd ervaren was vooral het gevolg van een intensieve media-aandacht, gebiologeerd als men was door de unieke bijdrage van een bijzondere ‘generatie’ aan een even bijzondere ‘tijdgeest’." [mijn nadruk] (172)

"Dat is de paradox van de jaren zestig: terwijl mensen enerzijds in allerlei opzichten steeds meer aan elkaar gelijk werden, nam anderzijds de behoefte toe om zich als bijzonder te stileren en daartoe te verzetten tegen de regels van het fatsoen. Die behoefte kon teruggrijpen op een lange traditie: die van de bohème."(174)

(174) 5 - Bourgeoisie en bohemiens

"In een fascinerend onderzoek hebben de sociologen Liefbroer en Dykstra laten zien hoe tussen 1945 en 1965 de levensloop van mensen steeds meer eenzelfde patroon kreeg. ‘Uit huis gaan, trouwen en kinderen krijgen vonden voor een steeds groter deel van de bevolking plaats op ongeveer dezelfde leeftijd. Men handelde niet alleen vrijwel allemaal hetzelfde, maar deed dat ook nog eens in steeds sterkere mate op ongeveer hetzelfde tijdstip.’ Kinderen worden niet langer op hun dertiende opgenomen in de arbeidsmarkt, maar verlaten pas het ouderlijk huis na de schoolopleiding, die aanzienlijk langer is geworden. Er ontstaat een soort standaardgezin: het grote gezin wordt gereduceerd tot twee kinderen, de man is kostwinner, de vrouw geeft bij huwelijk of geboorte van het eerste kind haar baan op en wordt huisvrouw, man en vrouw blijven bij elkaar tot de dood hen scheidt. Het meest opmerkelijke is wellicht nog dat dit patroon zich zowel in de hogere als lagere klassen aftekende. Tal van individuele beslissingen blijken dus gebaseerd te worden op ‘een relatieve uniformiteit van levenswensen’. Zo werd een ‘standaardlevensloop’ dominant, in ieder geval na de Tweede Wereldoorlog." [mijn nadruk] (178)

"Dit proces van uniformering was nog maar net goed op gang gekomen of het verzet ertegen kondigde zich reeds aan. Een filosoof als Marcuse jammerde over de teloorgang van het revolutionair potentieel van de bevolking, die immers bezweken was voor de verleidingen van de consumptie. Hij zag nog slechts heil in marginale groepen die niet in de tredmolen waren gestapt van de massacultuur, maar zich als vrije mensen overgaven aan een ‘polymorfe seksualiteit’. Tobberige intellectuelen volgden hem een eindweegs op dit pad en Robert Jasper Grootveld keerde zich bevlogen tegen ‘de asfaltjungle van koelkasten en roomkloppers’. Dit sloot aan op de fascinatie voor typische vormen van onburgerlijk gedrag, zoals van de beat generation van Kerouac, Ginsberg en Burroughs in de Verenigde Staten, of dichter bij huis het existentialisme in het Saint-Germain-des-Prés van Sartre, De Beauvoir en Juliette Gréco in Parijs.Als ontdekkingsreizigers gingen daar onder anderen Simon Vinkenoog, die er tussen 1948 en 1956 woonde, en de fotograaf Ed van der Elsken, die er tussen 1950 en 1954 verbleef, naartoe. Daarmee werd ook de aansluiting gevonden bij de tweede stroming, naast die van het marxisme, die het verzet van de jaren zestig zou voeden: de bohemiencultuur." [mijn nadruk] (180)

"De bourgeoisie raakte gefascineerd door deze bohème, de bandeloosheid, de erotische en seksuele escapades, de kleine criminaliteit, de absint en de sigaret. Het had misschien onaantrekkelijke kanten, maar bood wel een blik op het rijk der vrijheid, waar men in eigen geciviliseerde bestaan soms toch zeer naar kon verlangen. Geld speelde er bijvoorbeeld merkwaardigerwijs geen rol: men had het simpelweg niet en als iemand het wel had, werd het gedeeld met of uitgeleend aan vrienden die het meer nodig hadden. Ook de uiterst geringe waardering in de bohème voor het monogame huwelijk was wel erg verleidelijk. Zelden hoor je over een min of meer ‘normaal’ gezinsleven in artistieke kringen." [mijn nadruk] (186)

"Jazz bracht niet alleen het ritme van het moderne stadsleven, maar ook de rebellie tegen het burgerlijk bestaan en het benarde fatsoen."(198)

[Ik vind de weergave van die bohemiencultuur erg betrekkelijk. Hoeveel van de genoemde schrijvers, beeldende kunstenaars en zo verder waren alleen maar voor zichzelf bezig en waren niet in staat verantwoordelijkheid te dragen op het sociale vlak? Hoeveel van die mensen kwamen uit nette bemiddelde middenklasse gezinnen? Hoeveel uit de arbeidersmilieus? Het zijn precies die mensen die die 'sixties' uitdroegen in Hitweek, Hoepla, en zo meer.]

(206) 6 - De tijd voor vernieuwing

"De ontplooiing van een progressieve mentaliteit werd in de jaren zestig gedragen door wat de socioloog J.E. Ellemers de ‘secundaire elite’ heeft genoemd. Die bestaat vooral uit mensen met een hogere of universitaire opleiding, werkzaam in de lagere regionen van de universiteiten, politieke partijen, massamedia, overheidsorganen en de vele organisaties waar de welvaartsstaat zo rijk aan werd. Het waren vooral jonge mannen, even ambitieus als naar hun gevoel ondergewaardeerd, beperkt door het ‘establishment’ van hoogleraren, hoofdredacteuren, hoge ambtenaren en andere gezagsdragers of buitengesloten doordat de topposities voortdurend verdeeld werden door en over de erkende zuilen. Deze groep haakte naar verandering en hieraan was in belangrijke mate de opkomst van Democraten ’66 te danken."209

" ...de grote verhalen, of ze nu over de hemel of over de aarde gingen, verloren hun overtuigingskracht.
De consequentie was dat verkiezingen niet zozeer gingen over politieke programma’s, maar over het vertrouwen dat de persoonlijkheid van deze of gene politicus wist te wekken. Vanaf de jaren zestig erodeerde de functie van partijen als vertegenwoordigers van identificeerbare groepen in de samenleving. En in dat kader raakte het klassieke ideaal van de representatie, het kiezen van de besten die vervolgens gezamenlijk het algemeen welzijn behartigden, in het ongerede." [mijn nadruk] (213)

"Er was dus wel veel politieke opwinding, maar het kwam vooralsnog niet tot een duidelijke politieke revolutie. De verwachting was echter dat de culturele revolutie op termijn vanzelf een politieke revolutie zou voortbrengen. De mentaliteitsverandering zou na verloop van tijd onafwendbaar progressief electoraal gedrag moeten gaan opleveren. Cultuur en politiek werden hiermee aan elkaar gekoppeld, zo niet met elkaar verward." [mijn nadruk] (215)

[Naïef ... ]

"Gebruikelijk is dat we ons een revolutie voorstellen als één ding, één ontwikkeling, door één specifieke groep bevochten op een star conservatisme van de elite. Maar dat is een ontoereikend revolutiebegrip. Bij een onderzoek naar verschillende revoluties in de moderne tijd heeft de Amerikaanse historicus Steve Pincus naar voren gebracht dat een revolutie in grote lijnen begint met de erkenning dat er een groot maatschappelijk probleem is en dat het zittende regime dit niet aankan. Daarop ontstaan er verschillende oppositionele groepen die in een onderlinge concurrentie gaan uitmaken op welke wijze de samenleving verder moet. Een revolutie is dan ook niet zozeer een gevecht tegen het zittende regime, maar in hoofdzaak tussen twee alternatieven. Geïnspireerd door deze visie wil ik de jaren zestig nader analyseren." [mijn nadruk] (220)

"Het verzet tegen de volkstelling was gebaseerd op zeer uiteenlopende motieven. Maar een essentieel kenmerk was de weerzin tegen de reductie van mensen tot teleenheden. Dat werd gevoeld als een miskenning van de waarde van het individu. En dat brengt ons op de veelgehoorde opvatting dat de samenleving ‘individualistisch’ is geworden."(230)

"Zoals eerder aan de orde is geweest, werden mensen lange tijd vooral gezien als leden van een stam, clan, groep of corporatie. Dat zou rond 1800 fundamenteel veranderen. Tocqueville is een van de eersten die dit opmerkt. Rond 1840 schrijft hij dat de individualisering een nieuw verschijnsel is, voortvloeiend uit de opkomst van de democratie.(230)"

"Bovenpersoonlijke normen, zowel in de beeldende kunst, de wetenschap, de politiek als de arbeid, verloren in de eerste helft van de twintigste eeuw hun gezag. Religie of ideologie had de mens gebonden aan een ritueel, aan een traditie, aan een programma en weinig of geen ruimte geboden aan individuele opvattingen of variatie. In plaats daarvan kwam steeds sterker de behoefte op om ‘zichzelf’ te zijn, wat in een aantal opzichten een terugkeer van de Romantiek betekende. In navolging van de Canadese filosoof Charles Taylor valt deze behoefte te kenschetsen als het verlangen naar ‘authenticiteit’."(233)

(234) 7 - Alles! En wel nu!

"Bij de bezetting van een universiteitsgebouw in Nanterre in maart van dat jaar klonk echter een leus die beter uitdrukte waar het allemaal om ging: ‘Obtenir tout, tout de suite’, Alles! En wel nu! Het hele leven moest anders en dat meteen. Een dergelijke alomvattendheid was ook het perspectief dat Daniël de Lange had geschetst met zijn eerder geciteerde woorden ‘de totale emancipatie van de mens uit natuur, historie, en de vestiging van de eerste totaal menselijke cultuur’. Een en ander zou ook onmiddellijk gerealiseerd moeten worden. Dit utopisme was opwindend en was een belangrijke reden dat deze periode zo in de herinnering is blijven voortleven.(...) Zo werd de utopie welhaast vanzelf gevolgd door de nostalgie." [mijn nadruk] (235)

"De verandering op het terrein van de seksualiteit bleek vooral uit het steeds zichtbaarder worden van het naakt in de openbare ruimte. Aanvankelijk kwam deze onthulling nog onmiskenbaar voort uit de behoefte de traditionele, burgerlijke fatsoensnormen te doorbreken. Authenticiteit is immers gebaat bij erkenning als zodanig, juist als dat in de vorm van afkeuring gebeurt. (...) Wonderlijk is echter dat tegen het einde van de twintigste eeuw het bloot sterk afnam en zich van de openbare ruimte verplaatste naar de beeldschermen die door internet ruimhartig werden gevoed. Zo soepel als de opkomst van het naakt indertijd werd verklaard, zo stil is het, nu dit verschijnsel op de terugtocht is. Een overtuigende verklaring daarvoor is niet voorhanden. Misschien komt het voort uit het in de loop der jaren sleets worden van de progressieve mentaliteit. Bovendien keek de bourgeoisie vrijwel nergens meer van op, waardoor het genoegen deze te choqueren vervluchtigde." [mijn nadruk] (242)

"Religieuze ambtsdragers hielden de lagere standen een geduldige aanvaarding van hun lot voor en maanden de hogere standen tot godvruchtige filantropie."(246)

[Bah ... ]

"In de laatste twee decennia van de twintigste eeuw groeide langzaam maar zeker het onbehagen, ook internationaal. De Australische kunsthistoricus Robert Hughes zou dit aanduiden als een veld winnende ‘culture of complaint’. Als het begin daarvan in Nederland valt wellicht te wijzen op een paginagroot artikel van de dichter en historicus J.W. Oerlemans, dat in 1990 in NRC Handelsblad verscheen. Daarin betoogde hij dat er ‘iets fundamenteels mis [was] met onze zelfvoldane parlementaire democratie’. Elke ideologie was vervaagd, waardoor politieke partijen niet meer beschikten over ‘ondubbelzinnige beginselen en dus evenmin over een duidelijke waardenhiërarchie’. Een enigszins vergelijkbaar geluid kwam van een stichting ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’, in 2001 opgericht als mantelorganisatie van de Socialistische Partij. In een manifest tekende deze stichting bezwaar aan tegen het paradigma van ‘de markt als panacee’. Daarmee werd de beschaving aangetast doordat alles nu in geld en getallen werd uitgedrukt, ook dat wat niet telbaar was, waardoor essentiële waarden teloorgingen. De klachten die aan het einde van de twintigste eeuw te vernemen vielen waren weliswaar zeer uiteenlopend, maar de gemeenschappelijke noemer was onmiskenbaar de treurnis over het verlies van zingeving en daarmee van de samenhang in de samenleving. Door het Sociaal en Cultureel Planbureau werd een dergelijke stemming rond de eeuwwisseling samengevat in de formule: ‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’." [mijn nadruk] (255)

(257) 8 - Nawoord

"Het vermogen om grotere verbanden te zien was me niet gegeven en hoe wonderlijk continuïteit en discontinuïteit met elkaar vervlochten zijn ontging me totaal."(259)

[Dat karakteriseert dit boek ook nogal, vind ik. ]

"Maar gaandeweg kreeg ik aarzelingen over de theorie van Elias. De kern van de twijfel zat, zo valt achteraf te constateren, in de vraag of de persoonlijkheid van mensen in de loop der tijd wezenlijk veranderd is. Zijn middeleeuwers wel heel andere mensen dan wij? Elias ging daar, in het voetspoor van Freud, wel van uit. Zelf ben ik daar echter steeds meer aan gaan twijfelen. Ondanks hooggestemde boeken, als onlangs Enlightenment Now van Steven Pinker, waarin naar voren wordt gebracht dat de samenleving voortdurend vooruitgaat, zie ik om me heen nog te veel moedwil en onverstand, ja hier en daar zelfs een onrustbarend verlangen naar irrationaliteit. De Poolse filosoof Kołakowski, die het nodige te verduren heeft gehad van fascistische en communistische regimes, heeft er al eens op gewezen dat Marx nogal over het hoofd zag dat sommige bronnen van agressie en conflict inherent zouden kunnen zijn aan de menselijke soort. Het kwaad was en is hardnekkig en ongeneeslijk. Sommige evolutionair-psychologen als David Buss hebben dan ook betoogd dat mensen wel kunnen veranderen, ze zijn niet in absolute zin gebonden aan hun genetische structuur, maar dat er achter gedragsuitingen wel degelijk een ‘species-typical stability’ schuilgaat. Daartoe behoren emoties als vriendschap en vijandschap, humor en verdriet, nieuwsgierigheid naar én agressie tegen vreemden, seksualiteit, arbeidsdeling, sociale hiërarchie en het maken van wapens. In algemene zin mag ‘de beschaving’ zijn voortgeschreden, de oude Adam is nooit ver weg. De oude Eva trouwens ook niet." [mijn nadruk] (264)