>>>  Laatst gewijzigd: 15 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Van den Brink 'Moderniteit als opgave - Een antwoord aan relativisme en conservatisme' Gabriël van den BRINK
Moderniteit als opgave - Een antwoord aan relativisme en conservatisme
Amsterdam: SUN, 2007, 315 blzn.; ISBN-13: 978 90 8506 3940

[Gabriël van den Brink is hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg op het vlak van politiek en publieke administratie. Met dit boek wil hij het moderne bestaan en crisisgevoel analyseren en een antwoord geven op het hedendaagse crisisgevoel en postmodernisme. In dit boek bundelt hij daartoe een aantal oudere studies over meer concrete kwesties - hoofdstukken 3 tot 11 - en wil die aaneensmeden met een theoretische inleiding en conclusies - te vinden in de hoofdstukken 1, 2, 12 tot 16. Ik vind niet dat hij erg geslaagd is in zijn bedoelingen. In dat laatste niet: het boek vormt geen eenheid, de oude studies zijn niet geschreven met het latere perspectief en worden niet fundamenteel betrokken bij de theorievorming over de moderniteit. Maar ook niet in het eerste: de theoretische hoofdstukken over moderniteit blijven hangen in veel te vage begrippen, de analyse blijft aan de oppervlakte, en daarom kun je toch moeilijk volhouden dat dit boek een antwoord geeft op de huidige bestaansonzekerheid waar we iets aan hebben. En een antwoord aan relativisme en conservatisme - zie ondertitel - of een kritiek op het postmodernisme wordt toch ook nauwelijks gegeven.]

(13) Deel 1 - Oude vragen

(14) Hoofdstuk 1 - Inleiding

Dit boek wil aandacht besteden aan het hedendaagse crisisgevoel: de onzekerheid over 'onze' hoogste waarden en 'onze' plaats in de geschiedenis. Oorzaken o.a. de opkomst van een volkscultuur ten koste van een elitecultuur waardoor andere waarden en normen belangrijk werden (verandering van 'het morele landschap'); de explosie aan nieuwe mogelijkheden op het vlak van informatie en communicatie door de computer ten koste van traditionele vormen van communicatie (verandering van 'het intellectuele landschap'); de toenemende invloed van andere landen en machtsblokken ten koste van de dominante rol van het Westen (verandering in 'het politieke zelfbeeld').

"Al met al heerst er momenteel tot in de hoogste kringen een zorgwekkende verlegenheid. Terwijl rampen, aanslagen en andere crisisverschijnselen zich opstapelen, lijdt de maatschappeljke bovenlaag aan innerlijke onzekerheid. Ze is niet bij machte de grote lijn van het verhaal te zien of onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken, om nog maar te zwijgen over het vermogen om te kiezen voor een marsroute waarlangs men de voornaamste vraagstukken kan oplossen."(16)

Van den Brink zoekt naar een antwoord op die verlegenheid door 'het moderne bestaan' / 'het moderne leven' / 'de moderniteit' te analyseren en een alternatief te bieden voor het postmodernisme.

[Begrippen als 'moderniteit' en 'modernisering' - en dus ook 'modernisme', 'postmodernisme', 'antimodernisme' en 'nonmodernisme' - worden veel gebruikt door intellectuelen hoewel ze mateloos vaag zijn. Van den Brink gebruikt ze ook voortdurend zoals uit het bovenstaande mag blijken. Ik had de hoop dat hij helderheid zou verschaffen over die begrippen, maar ik vind niet dat hij dat echt doet. ]

[Als je zoiets constateert - p.16 - en die ambitie hebt neem je heel wat op je schouders. Maar ik krijg nergens de indruk dat Van den Brink wél de grote lijn ziet en hoofdzaken kan scheiden van bijzaken en een marsroute weet uit te zetten via welke we die verlegenheid achter ons kunnen laten. Zeker niet wanneer je dan verder leest dat Van den Brink zich niet wil uitlaten over hoe we moeten handelen:]

"Daarbij geef ik nauwelijks antwoord op de vraag welke waardering men in moreel en politiek opzicht aan het proces van modernisering moet toekennen. (...) Ik wil de lezer hulpmiddelen aanreiken zodat hij of zij beter kan nadenken over de verwarrende wereld waarin wij leven, maar ik laat me niet uit over de vraag hoe we op grond van dat inzicht moeten handelen."(19)

[Wat is dat toch voor merkwaardige instelling op p.19-20: ik wil wel analyseren voor je, maar ik wil geen normatieve standpunten innemen en zeggen wat je het beste kunt doen resp. bepaalde oordelen opdringen. Iets beargumenteren en adviseren is niet iets opdringen ... Alsof je zo veel macht hebt over mensen ... Waarom zijn al die intellectuelen zo bang om hun waarden en normen te expliciteren en te verdedigen en om een duidelijk standpunt in te nemen? Alsof die op de ondergrond van elke analyse ook niet de hele tijd aanwezig zijn. Ook postmodernisten zijn voortdurend bezig hun waarden en normen te etaleren en aan het zeggen wat we wel en niet moeten doen, al zullen ze dat in alle toonaarden ontkennen, maar zelfs de ontkenning is natuurlijk normatief van aard. ALLES wat mensen doen is normatief van aard. Het punt is niet dat je waarden en normen voorstaat, het punt is hoe je er mee omgaat. Het punt is niet dat je bepaalde waarden en normen 'opdringt', het punt is of je kunt luisteren naar wat er dan van de anderen terugkomt, of je een debat aan kunt, of je kunt accepteren dat anderen je waarden en normen niet willen. En zo verder.]

(21) Hoofdstuk 2 - Modernisering als meervoudig proces

Bij Van den Brink gaat het niet zo zeer om modernisering op het vlak van filosofie of hogere cultuur, maar om modernisering in het alledaagse bestaan van de bevolking. 'Modern' slaat etymologisch op het heden dat verschilt van het verleden, suggereert dus dat er een breuk bestaat tussen verleden en heden. Maar dat is misleidend. Een belangrijk kenmerk van modernisering is in ieder geval dat het om geleidelijke ontwikkelingen gaat: verschillen tussen verleden en heden vallen pas op wanneer je drie generaties of zo later gaat vergelijken. Andere kenmerken zijn dat die ontwikkeling een bepaalde tendens of richting kent (wat niet deterministisch opgevat moet worden), dat zij complex is / zich per maatschappelijk domein kan differentiëren (wat bijvoorbeeld tot spanningen kan leiden tussen het ene domein en het andere), en dat zij verschillende waarderingen oproept (wat de een als vooruitgang ziet ziet de ander als verlies).

Inhoudelijk kun je moderniteit typeren als een afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon (AMP; Jan Romein) die zich kenmerkt door: passiviteit ten aanzien van de natuur, magisch en religieus 'denken', onderwerping aan gezag zonder twijfel of kritiek te uiten, alleen werken om in onmiddellijke behoeften te voorzien, het heden sterk laten bepalen door tradities uit het verleden en nauwelijks nadenken over de toekomst of vooruitgang. Op p.25 vat Van den Brink samen wat die afwijking van het AMP positief betekent voor de moderne mens.

In feite geeft Romein het modernistische verhaal dat het Westen zichzelf vertelt: dat er sinds de Verlichting sprake is van een typische vooruitgang door wetenschap, ondernemerschap, onafhankelijk denken. Dat zelfbeeld heeft echter een knauw gekregen door de gruwelen van fascisme en communisme, en door het eurocentrische en neokoloniale denken dat aan andere culturen werd opgedrongen. Hoezo vooruitgang? zou iemand terecht kunnen zeggen. Vandaar de populariteit van het postmodernisme. Maar dat gaat voorbij aan de vraag wat er dan wél bijzonder was / is aan die Westerse ontwikkeling.

"Ook blijven we worstelen met de normen en waarden van de moderne cultuur, beginselen die we niet willen verabsoluteren maar die we ook niet kunnen verwerpen zonder ongeloofwaardig te zijn."(26)

Van den Brink wil daarom wel doorgaan op de weg om het moderne leven te ontrafelen. Vanaf de Middeleeuwen waren er vier belangrijke 'revoluties' die van grote invloed werden:
--De wetenschappelijke en technische revolutie ondersteund door de ontdekkingsreizen, de boekdrukkunst, contacten met andere denkers en uitvinders, en kritiek op bijgeloof resp. rationalisering wat betreft religie.
--De politieke revolutie, de ontwikkeling van politieke participatie, van democratie.
--De industriële revolutie met zijn gevolgen op het vlak van de organisatie van arbeid, de rol van techniek, zijn grootschaligheid, de verdeling van welvaart.
--De demografische resp. de seksuele revolutie: anticonceptie, later trouwen, minder kinderen per gezin, scheidingen, migratie, en zo verder.

"Modernisering is dus inderdaad een heterogene aangelegenheid. Het is niet mogelijk haar te herleiden tot één breuk, één beginsel of één ontwikkelingslijn."(31)

Het moderne bestaan is dus een product van die vier revoluties en ongetwijfeld nog van andere. Inhoudelijk kenmerkt het zich daarom bijvoorbeeld door - zie Weber - rationalisering (werkwijzen gebaseerd op wetenschappelijke en logische principes), onttovering van de wereld (geen magie of religie, geen persoonlijke voorkeuren), instrumenteel denken (verbeteren van methoden, middelen, technieken), bureaucratie, specialisatie. Maar ook door gelijkheid van de burgers voor de wet (Alexis de Tocqueville), afbraak van traditionele gemeenschappen, individualisering en eigen verantwoordelijkheid (Durkheim), andere vormen van solidariteit. En ook door de ontwikkeling van postmaterialistische waarden zoals zelfontplooiing, veeleisende verwachtingen hebben voor anderen en jezelf (Ronald Inglehart). Bovendien kan er ook gekeken worden naar facetten als: de attitude tegenover machtsverhoudingen, de ideeën over mannen en vrouwen, ideeën over individualisme tegenover collectivisme, de houding tegenover onzekerheid. Van den Brink vergelijkt regio's / landen op die laatste vier aspecten: sommige landen zijn natuurlijk moderner dan andere naar die criteria.

"De vier besproken revoluties oefenen een blijvend invloed uit op de latere geschiedenis en het proces van modernisering is daarvan de uitdrukking. Daarom kan men de moderniteit ook als volgt definiëren: een bestaanswijze waarin men de gevolgen van een wetenschappelijke, industriële, democratische en demografische revolutie ernstig neemt."(47)

Dit alles maakt dat Van den Brink er in vier verschillende talen over kan praten: een historische, een sociologische, een antropologische en een normatieve taal. Daarbij wil hij kritisch staan tegenover een drietal reducties: die van het conservatisme (de moderne samenleving is totaal verkeerd), die van de verheerlijking (de moderne samenleving is totaal goed), en die van het relativisme (alle culturen en beschavingen zijn gelijkwaardig; er zijn geen nationale identiteiten en evenmin is er een normatieve consensus).

[Dit hoofdstuk geeft een aantal invalshoeken om modernisering te analyseren. Interessant, maar misschien te veel. En als al die invalshoeken in de verdere analyses al een rol spelen, dan is dat wel heel erg impliciet. Ik vind dit hoofdstuk het beste van allemaal.]

(61) Deel 2 - Geschiedenis

Dit deel bevat drie teksten over de modernisering van het Brabantse platteland in de 18e en 19e eeuw.

[Ik vat de concrete uitwerkingen die Van den Brink hier geeft verder niet in detail samen en concentreer me op het idee modernisering - waar het in de meeste van deze historische en sociale studies trouwens nauwelijks over gaat.]

(65) Hoofdstuk 3 - De kunst van het schrijven

Modernisering heeft alles te maken met lezen en schrijven. Hier staat de praktijk van het schrijven met haar drie dimensies (technisch, strategisch, tactisch - naar De Certeau) centraal. Het schrift transformeerde de samenleving tot een totaal andere samenleving via tal van economische, sociale en culturele vernieuwingen (geschreven contracten, geschreven wetten, delen van kennis, behoud van het verleden, de pers, volksliteratuur). Van den Brink illustreert dat met de historische ontwikkelingen in Woensel. Meestal begonnen die veranderingen en ook de Verlichtingsidealen bij de sociale bovenlaag (bestuurders en kooplieden - de meer bemiddelde mensen met een bredere wereldervaring door bijvoorbeeld de handel).

(81) Hoofdstuk 4 - Van familie naar fabriek

Er was (in Woensel nog steeds) zeker tot 1850 sprake van een familiale economie bij zowel boerengezinnen als bij thuiswevers. De vader was hoofd van het gezin en dus ontstonden er patriarchale verhoudingen. Zeker bij de boerenfamilies was er nog nauwelijks sprake van een markteconomie: geld speelde geen grote rol, meestal werd er betaald in natura, alles was er op gericht om in eigen onderhoud te kunnen voorzien (dat laatste gold ook voor de wevers die daartoe een klein stukje grond hadden), productiemiddelen waren in eigen bezit. Na 1850 is er sprake van een toenemende industrialisatie: grootschalige productie, inzet van nieuwe energiebronnen, productie voor de markt, een klasse die van loonarbeid afhankelijk was. Die industrialisatie ondermijnde uiteindelijk de familiale economie en daarmee ook de economische onafhankelijkheid. Voor veel jonge mannen en vrouwen betekende dat wel een grotere zelfstandigheid en minder onderworpenheid aan de patriarchale verhoudingen die nu onder druk stonden: ze kwamen elkaar gemakkelijker tegen en trouwden eerder. Maar ook zij waren voor hun levensbehoeften nu afhankelijk van de fabrieksarbeid en daardoor nam de armoede toe, vooral als er sprake was van economische malaise.

[In dit hoofdstuk komt Van den Brink niet eens over het thema modernisering ter spreken.]

(101) Hoofdstuk 5 - Sociale controle en moraliteit

Over de verzuiling in relatie tot de industrialisering, uitgewerkt aan de hand van de Sint Vincentiusvereniging. Dat was sinds 1833 een vereniging van leken - vooral afkomstig uit de sociale bovenlaag (welgestelde boeren, plaatselijke notabelen zoals textielfabrikanten en middenstanders, patoors en kapelaans uit de regio waren ereleden) die het katholieke geloof wilden verdedigen en dat deden door arme gezinnen te ondersteunen. Dat deden ze materieel (armenzorg, werken van naastenliefde), maar vooral ook door via die weg 'omzedelijkheid' te bestrijden (maar dat was ook drankzucht) en de christelijke en burgerlijke moraal te benadrukken.

De teksten die Van den Brink zelf citeert laten zien dat het uiteindelijk toch vooral om dat laatste ging, hoe mooi er ook gesproken werd over 'liefde voor de medemens' en 'je verre houden van politiek'. Na 1890 politiseert dit werk dan ook echt, en wel landelijk in een reactie op het socialisme. Dan ontstaat de katholieke zuil als politieke en sociale beweging zoals we die zijn gaan kennen. In Brabant is dat trouwens minder een reactie op socialisme of liberalisme (dat bestond in die regio nauwelijks), maar ook dan is er nog steeds sprake van een streven naar 'zedelijke verbetering' van de gelovigen.

[Wat dat laatste betreft lopen de dingen niet veel anders dan in Engeland of Frankrijk. Ook hier geen vermelding van modernisering als thema. Of: ALLES is modernisering, en dat is een tamelijk zinloze benadering.]

(113) Deel 3 - Levenswijze

Hier worden teksten van Van den Brink opgenomen uit de periode 1995-2000. Ze houden zich bezig met de modernisering op nationale schaal vanaf de zestiger jaren.

[Dat mag zo zijn, maar de hoofdstukken reppen niet eens over de kwestie van modernisering als zodanig.]

(116) Hoofdstuk 6 - Het ongewilde darwinisme

Mensen zijn sinds en door de zestiger jaren pessimistischer over de samenleving, zien alleen vooruitgang in de privésfeer. Van den Brink gaat hier zeven vormen van 'onbehagen in de cultuur' analyseren door te kijken naar het spanningsveld tussen de feiten en de ambities, normen en verwachtingen die mensen hadden.

"Als ik over normen spreek doel ik niet op morele of wijsgerige beginselen. Het gaat mij in de eerste plaats om alledaagse gedragsregels, gebruikelijke maatstaven en gangbare verwachtingen die in het leven van gewone Nederlanders een rol spelen."(117)

[Merkwaardige opmerking. Alsof alledaagse gewoontes en gedragsregels niet ingebed zijn in morele waarden en normen. De angst om over moraal te praten ...]

De eerste vorm: onbehagen over de politiek als beroep. Wat niet hetzelfde is als onbehagen over democratie of het deelnemen aan buitenparlementaire acties etc. De verwachtingen groeien en daarmee het onbehagen in de formele politiek. Tweede vorm: partnerkeuze en echtscheiding. Ook hier toenemende verwachtingen en dus toenemende teleurstellingen. De derde vorm 'werk en werkverhoudingen' geeft hetzelfde beeld: meer dienstverlening, waardoor hogere sociaal-normatieve eisen en verwachtingen, waardoor weer toenemende mobiliteit op de arbeidsmarkt. Hetzelfde geldt voor de vierde vorm: het onderwijs: het opleidingsniveau van mensen stijgt, er worden hogere eisen gesteld aan leerlingen / studenten, daardoor weer meer uitval.

De vijfde vorm betreft houdingen tegenover goed en kwaad. Men vindt steeds meer dat Nederland verloedert. Verwarring op moreel gebied is er vooral bij degenen die een bescheiden opleidingsniveau hebben. Bij anderen is er een groeiend normbesef. De zesde vorm gaat over werkende vrouwen. Dat aantal neemt toe. Maar ook de combinatiedruk (het combineren van huishouden en werk) neemt toe, en niet alleen bij vrouwen. De zevende vorm betreft misdaad en straf en de assertieve levensstijl. Die laatste maakt namelijk ook dat mensen zich niet meer willen beperken en meteen agressief worden wanneer ze hun eigenbelang niet kunnen volgen. Verharding van het maatschappelijk klimaat, ook een hardere opstelling naar delinquenten: voorkeur voor repressie.

Van den Brink brengt zijn conclusies onder in een theoretisch model met vier elementen: toenemende verwachtingen ('normatieve ophoging' noemt Van den Brink het) vormt daarvan de basis, bijvoorbeeld daar waar het de perceptie van bestaand gedrag negatief beïnvloedt.

(135) Hoofdstuk 7 - Discipline en betrokkenheid

Over de crisis in opvoeding en gezinsleven. Van den Brink stelt dat de betekenis van het gezinsleven zal toenemen.

(146) Hoofdstuk 8 - Geweld en levensstijl

Over agressief gedrag bij hedendaagse jongeren. Hangt samen met een assertieve levensstijl met een groot gevoel van eigenwaarde en weinig acceptatie van wat anderen vinden. Hangt ook samen met hogere verwachtingen ten aanzien van jongeren en de gedoogcultuur.

(159) Deel 4 - Burgerschap

Teksten van Van den Brink geschreven tussen 2000 en 2005 en allerlei facetten van de maatschappelijke onrust in die periode behandelen. Van den Brink zegt dat deze teksten minder analytisch zijn en meer met engagement zijn geschreven.

"Dat is ten dele onvermijdelijk omdat vragen rond burgerschap een normatieve component hebben."(161)

[Ook een rare opmerking. Opvoeding en onderwijs, jeugdcriminaliteit, en zo verder niet dan? Nu staat Van den Brink wel aan zichzelf toe om normatief te worden - zie de opmerkingen op p.19-20? Het is allemaal nogal willekeurig en volgens mij puur het gevolg van het combineren van te diverse teksten om maar tot een boek te geraken. Bovendien zie ik na het lezen ervan nauwelijks verschil op dit punt tussen de eerdere teksten en de teksten van dit deel. Ik zie geen andere aanpak: het is weer analyse met een paar conclusies, niets schokkends, alles nogal aan de oppervlakte. En het hele idee moderniteit wordt er soms bij gesleept in de laatste alinea's, ik kan niet anders zeggen.]

(162) Hoofdstuk 9 - Burgers in soorten en maten

"Mijn conclusie is derhalve dat democratische gezindheid en morele helderheid elkaar spiegelen. Het illustreert dat postmoderne opvattingen in deze niet ter zake zijn. Aanhangers van het postmodernisme juichen de toegenomen diversiteit op moreel gebied en daarmee samenhangende onzekerheid gewoonlijk toe. Ze menen dat daarmee als vanzelf meer ruimte voor verschillen en democratische gezindheid zal ontstaan. Onze gegevens weerspreken deze zienswijze. Belangstelling voor de publieke zaak en een positieve houding tegenover democratie vooronderstellen juist duidelijke denkbeelden op het punt van goed en kwaad."(170)

(177) Hoofdstuk 10 - Privatisering als probleem

Over de maatschappelijke onvrede die op 2002 ineens opdook. Van den Brink ziet als een van de belangrijke oorzaken de privatisering op terreinen als gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid en recht: bedrijfsmatige organisatiemodellen worden toegepast op de publieke sector. Er zijn voordelen, maar vooral ook nadelen. Drie nadelen met name. Ten eerste: grote druk op professionals in de publieke dienstverlening door bezuinigingen, 'productie' moeten leveren, etc.

"Overal zien we het beeld van professionals die zich vanuit het management onder druk gezet voelen, die over zichzelf of hun werk ontevreden zijn en dagelijks met lastige of veeleisende cliënten geconfronteerd worden. Ik meen daarom dat het streven naar privatisering vooral teleurgestelde professionals heeft opgeleverd."(182)

Een tweede nadeel: het calculerende gedrag van burgers neemt geen genoegen met wachtlijsten en dergelijke en stelt hoge eisen aan de professionals en de dienstverlening, maar omdat er op al die voorzieningen bezuinigd wordt zijn dat zinloze verlangens die tot boosheid en frustratie bij de burgers leiden.

Een derde nadeel: er is een grote wrok tegenover de politiek ontstaan die verantwoordelijk gesteld wordt voor het afdwingen van die privatisering en er is een afnemende tolerantie tegenover groepen die een bedreiging vormen voor de eigen leefwereld. De massamedia spelen daar een (kwalijke) rol in door de beeldvorming die er plaats vindt.

"In het wetenschappelijk debat moet men zich over de meest aannemelijke verklaring uitspreken - óók wanneer het feitenmateriaal verre van eenduidig is. Dat veronderstelt evenwel dat men theoretisch en conceptueel zijn nek verder uitsteekt dan het SCP [de tekst baseert zich op rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau] nu doet. Voor het maatschappelijk debat geldt eigenlijk hetzelfde. Het is natuurlijk niet aan het SCP om te zeggen hoe het verder moet. Maar men zou op basis van het feitenmateriaal wel een aantal visies kunnen ontwikkelen en aangeven wat hun consequenties zijn."(186)

[En dat van de man die op p.19-20 zelf het normatieve standpunt inneemt dat hij geen normatieve standpunten wil innemen. Zie mijn commentaar daar. Ik verwacht van een auteur ongeveer hetzelfde als Van den Brink van het SCP verwacht.]

(188) Hoofdstuk 11 - Van uitsluiting naar incorporatie

Over actief burgerschap onder migranten in Rotterdam. Van den Brink wil geen 'sluitende definitie van burgerschap' opstellen omdat over een definitie de meningen verdeeld zijn: ze hangen af van de visie die men op mens en maatschappij heeft.

[Wie vraagt om een 'sluitende definitie'? Ik vraag om een goed verdedigbare definitie, waarbij achterliggende vises, waarden en normen geëxpliciteerd worden, en die in het debat stand kan houden tegenover andere. Het is niet zo erg dat de meningen verdeeld zijn, het is erg dat gedaan wordt alsof alle meningen gelijkwaardig zijn en alsof er nooit manieren zijn om vast te stellen dat de ene mening beter is dan de andere. Dat is simpelweg denkluiheid.]

(201) Deel 5 - Nieuwe inzichten

Van den Brink gaat nu werken met de inzichten uit hoofdstuk 1 en 2 en wil naar al die 'empirische studies' kijken vanuit het perspectief van modernisering.

[In de hoofdstukken 3 tot en met 11 is dat in ieder geval niet gebeurd.]

Dit deel is gericht op een "theoretische samenvatting van de belangrijkste bevindingen"(202)

"Overigens herhaal ik de opmerking die in het begin al is gemaakt, namelijk dat het mij in de eerste plaats om kennis gaat. Ik wil begrijpen wat de implicaties zijn van de moderniteit zoals die in Nederland gestalte krijgt en dat is iets anders dan het uitspreken van morele, politieke of levensbeschouwelijke oordelen."(202-203)

[Wat is daar toch op tegen?]

(204) Hoofdstuk 12 - Meanderend voorwaarts

Modernisering loopt in verschillende domeinen verschillend: het begin is verschillend, het tempo is verschillend. Vandaar dat het vrijwel onmogelijk is er een periodisering van te geven. Desondanks is er wel iets te zeggen over het chronologische aspect. Bij modernisering gaat het bijvoorbeeld altijd om geleidelijke veranderingen die op het moment zelf niet meteen opvallen en pas achteraf duidelijker worden. Ook is modernisering niet alleen maar rationalisering op economisch gebied.

"Er doen zich ook processen van differentiatie voor. Als gevolg daarvan komen er in elk domein specifieke spelregels, normen en idealen tot ontwikkeling. Men kan niet moderniseren als men die - soms moeilijk grijpbare maar beslissende - normatieve aspecten buiten beschouwing laat. Per domein moet duidelijk zijn wat de inzet is, welke waarden een centrale rol spelen en dus ook welke grenzen er aan de ratio gesteld worden."(205)

Verder is er doorgaans wel sprake van een duidelijke richting waarin die modernisering zich ontwikkelt, al hoeft die niet lineair te zijn. Tegelijkertijd is modernisering als zodanig niet maakbaar of aanstuurbaar, maar evenmin verloopt zij deterministisch - allerlei beslissingen en maatregelen kunnen dat verloop beïnvloeden.

[Dit is allemaal al aan de orde gekomen in hoofdstuk 2.]

Modernisering kenmerkt zich vaak door lineaire, soms exponentiële toename van bepaalde facetten (bijvoorbeeld: stijgende levensverwachting, aantal vliegtuigpassagiers). Belangrijk vragen zijn of er oorzaken van bepaalde omslagen aan te wijzen zijn en of er ook omkeerbare veranderingen kunnen plaats vinden. Van den Brink is van mening dat er soms ook cyclische processen onderscheiden kunnen worden: bijvoorbeel een dertigjarige cyclus in de roep om meer vrijheid afgewisseld met een roep om meer gezag (liberale en antiliberale houdingen). Hij verwijst naar anderen met dat soort ideeën zoals Arthur Schlesinger, Hans van der Sande, en Helmut Gaus.

[Ik weet het niet, hoor, met die cyclische processen. Ik denk dat historici er niets in zien, om de simpele reden dat er te veel vage begrippen en afgrenzingen zijn in het vaststellen van het terrein. Bovendien zie je ze alleen wanneer je de complexe historische werkelijkheid zwaar reduceert tot iets eenvoudigers wat je uit de samenhang losmaakt. Ik vind geen van de vier gegeven cycli erg overtuigend. Dat de vroegere en latere generatie anders over zaken denken kan misschien verklaren dat er zo'n heen-en-weerbeweging lijkt te zijn binnen 25 tot 30 jaar, maar waar zit dan dat 'onmiskenbaar voorwaarts' dat Van den Brink er ook in ziet? Als dat laatste er ook is kun je in feite gewoon zeggen dat modernisering niet zo lineair verloopt. De metafoor van meanderende rivier die toch duidelijk ergens naar toestroomt die Van den Brink op het eind geeft vind ik dan ook veel beter. Maar dan is het dus geen cyclus, geen terugkeer naar een vorige situatie. Periodisering van historische ontwikkelingen is altijd een probleem: de werkelijkheid is wat te weerbarstig om zich in kant en klare perioden te laten indelen.]

(222) Hoofdstuk 13 - Diversiteit als grondpatroon

"Gesteld dat modernisering inderdaad een bepaalde mate van chaos en complexiteit vertoont, kan men dan toch iets zeggen over de uitkomsten van dat proces? Welke effecten heeft de moderniteit op het alledaagse leven? En hoe kan men onderscheid maken tussen meer en minder moderne bestaanswijzen?"(222)

[Vaag vaag vaag. Wat is nu toch een 'moderne bestaanswijze'? Eigenlijk is dat nog steeds niet duidelijk.]

Het verschil tussen het vroegmoderne bestaan en het moderne bestaan zit hem in de aantasting van de samenhangen tussen demografische, economische, politieke en culturele elementen: in het vroegmoderne bestaan hangt alles nog met elkaar samen (homogeen), in het moderne bestaan niet meer (heterogeen):
--het leven voltrekt zich in verschillende sectoren waartussen ook wel eens een spanningsverhouding of een conflict bestaat;
--in die domeinen worden steeds hogere normen gehanteerd (verwachtingen);
--niet alle domeinen hebben hetzelfde gewicht;
--er is sprake van een hoge mate van (ruimtelijke, economische, sociale) mobiliteit, van grotere bewegingsvrijheid.

[Ook hier zie je de vaagheid. Dat je je in verschillende sectoren beweegt zegt misschien wel niets over de samenhang tussen die sectoren. Ik vind dat heel gevaarlijke termen: homogene samenhang, lossere samenhang, meer diversiteit. Wat betekent het? Bepaalde politieke maatregelen laten heel goed zien dat er ook vandaag de dag wel degelijk sprake is van samenhang tussen sectoren: bezuinigingen op kinderopvang kunnen leiden tot afzien van gaan werken, dat weer tot een rolverdeling tussen man en vrouw die men misschien niet wil, tot minder deelname van vrouwen aan het maatschappelijk verkeer, tot meer macht voor mannen in de politiek en zo verder. Maar ook de dagindeling op zich waarbij je van het ene domein naar het andere beweegt zoals Van den Brink beschrijft is zo'n samenhang. Het is gewoon een andere ordening. Ik zie het grote contrast niet. In premoderne samenlevingen waren er toch ook eindeloos veel variaties en patronen van samenleven zoals Van den Brink in de empirische hoofdstukken zelf beschrijft. Of een bestaanswijze modern of premodern is lijkt daarmee toch vooral een kwestie van interpretatie. Het is maar hoe je begrippen opvat, patronen ziet, en zo verder. Niets hards.]

"Zelf denk ik dat de wijze waarop het leven er 150 jaar geleden in Nederland uitzag en het tegenwoordige bestaan door een diepe kloof van elkaar gescheiden zijn. Dit betekent dat het zinledig is om te spreken over een Nederlandse identiteit die gedurende deze periode min of meer hetzelfde zou zijn."(230)

[Let op die vage termen als 'het leven' en 'het bestaan'. Of die diepe kloof er is hangt puur op afbakeningen - baken je het zus af dan wél een kloof, baken je het zo af dan geen kloof. En wat is die 'Nederlandse identiteit'? Het hangt maar af van je definitie of die altijd hetzelfde was of niet. Waarschijnlijker is nog dat er niet zoiets bestaat als een 'Nederlandse identiteit' of volksaard.]

"Achter die zichtbare massa van gemengde voorkeuren gaat een tamelijk strak georganiseerde samenleving schuil."(236-237)

[Precies. Je moet dus niet alleen afgaan op die opvallende verschillen, maar verder kijken dan je neus lang is. En dan zie je net zo goed samenhangen, structuur, eenheid.]

(238) Hoofdstuk 14 - Moraliteit als voorwaarde

Hoe gaan diversiteit en samenhang / stabiliteit samen?

"Ik zal in dit hoofdstuk de stelling verdedigen dat de stabiliteit van het moderne bestaan op een aantal moeilijk zichtbare maar daarom niet minder krachtige morele veronderstellingen berust. Pas wanneer je overschakelt van het morfologische niveau (waar het gaat om de zichtbare diversiteit aan levensvormen en gedragingen) naar het deontologische niveau (waar het gaat om de samenhang van stilzwijgende verplichtingen) kun je de ogenschijnlijke paradox van het moderne leven oplossen."(238)

[Het taalgebruik is weer eens verschrikkelijk. Achter al die diversiteit die we zien zit blijkbaar toch een eenheid die voortkomt uit waartoe mensen zich verplicht voelen. Het lijkt allemaal wel verschillend, maar dat is het niet echt. Maar welke interpretatie van een eenheid is het meest verdedigbaar? Er zullen immers meer opvattingen bestaan over achterliggende structuren. En hoe kun je over die achterliggende eenheid praten zonder in essentialisme te vervallen, iets wat ook Van den Brink afwijst.]

"Ik wil beginnen met een thema dat ontegenzeggelijk de achilleshiel van de moderniteit uitmaakt: de samenhang tussen het hogere en het lagere. Daarbij staat het hogere voor al die elementen van het menselijk bestaan die met morele waarden, religieuze overtuigingen, sociale idealen, filosofische beginselen, geestelijke ontwikkeling en persoonlijke deugden in verband gebracht worden. Het lagere daarentegen verwijst naar alles wat er tegenover staat zoals het najagen van eigen belang, lichamelijke genietingen, financiële voordelen of het bot uitoefenenen van macht. Iedereen weet dat het menselijk leven die twee aspecten heeft, maar de kwestie is hoe over hun relatie wordt gedacht. Die vraag is extra urgent als men zich in de moderniteit verdiept, omdat modernisering in eerste instantie als een breuk met eerbiedwaardige morele, religieuze of levensbeschouwelijke tradities oogt. De vraag is derhalve: hoe moet in de moderniteit over de verhouding van het ideële en het materiële, het geestelijke en het lichamelijke, de waarden en de feiten worden gedacht? Dat mensen er nog altijd bepaalde idealen, waarden, beginselen, deugden of doeleinden op na houden, is onloochenbaar, maar het probleem is welke status aan de sfeer van het hogere wordt toegekend en hoe haar relatie tot de sfeer van het lagere begrepen wordt. Van de talloze antwoorden die op deze vraag gegeven zijn, wil ik er vijf in het kort behandelen."(239)

[Over stiekeme vooronderstellingen gesproken, heel deze beschrijving bevat al normatieve keuzes. Bijvoorbeeld in het neerzetten van zaken als 'hoger' en 'lager' - waarom is religie hoger en seks lager, om maar iets te noemen? Maar dat niet alleen: moraal en religie worden weer eens in één adem genoemd - alsof de moraal de religie nodig heeft -, en waarom het waarderingswoord 'eerbiedwaardig' gekoppeld aan morele en religieuze tradities? En ook: die tegenstellingen in de moderniteit zijn geen tegenstellingen natuurlijk. Vage woorden allemaal.]

In de visie van Marx, Nietzsche en Freud wordt het hogere bijna gezien als een illusie zonder enige eigen werking. Ook Inglehart zegt dat er eerst aan bpaalde voorwaarden van bestaanszekerheid voldaan moet zijn, willen postmaterialistische waarden een kans krijgen. Maar er zijn ook auteurs als Hegel en Emmanuel Todd die schrijven dat het hogere het lagere bepaalt. Tot slot zijn er religies die het primaat helemaal bij het hogere leggen.

"Kenmerkend voor modernisering acht ik het geleidelijk kleiner worden van de afstand tussen beide polen. Het is een proces waarin steeds meer raakpunten en op den duur zelfs hechte verbindingen tussen het geestelijke en het stoffelijke ontstaan."(243)

[Yeah, right. Waar blijven we dan met de kritiek op religie en bijgeloof vanuit het moderne denken?]

"Het moderne leven berust op een voortdurende wisselwerking van geestelijke en lichamelijke, culturele en economische, ideële en feitelijke, hogere en lagere beweegredenen en juist daarin verschilt het fundamenteel van het voormoderne bestaan waarin hoog en laag op een even heldere als onpraktische wijze tegenover elkaar stonden."(245)

[Wat wordt hier nu eigenlijk gezegd? Ik vat het niet.]

"Indien we modernisering opvatten als een geleidelijke convergentie van het hogere en het lagere, moeten we ook bereid zijn te aanvaarden dat het goddelijke zich niet langer in een bovennatuurlijke of sacrale sfeer ophoudt maar in het praktische handelen van gewone mensen aan het werk is."(246)

[O, de religie moet weer eens gered worden, geloof ik. Moraliteit, normatieve vragen moeten serieuzer genomen worden, dat ben ik met Van den Brink eens. Maar dat heeft niets te maken met religie. Het hele verdere verhaal is schokkend vaag. Moet dit het antwoord zijn in onzekere tijden - zie de inleiding?]

(255) Deel 6 - Conclusie

(256) Hoofdstuk 15 - Inzetten op verbetering

Van den Brink gaat een poging wagen de evolutietheorie in te zetten voor een beter begrip van de moderniteit. Wat dus is: een toepassing van de evolutietheorie uit de biologie op de cuiltuurgeschiedenis. Hij baseert zich op Gould.

[Niet erg zinvol, ook niet wanneer je het zogenaamd doet vanuit de analogie van ontwikkelingen. Het voegt niets toe, is eerder gevaarlijk.]

(272) Hoofdstuk 16 - Moderniteit als opgave

"In dit laatste hoofdstuk wil ik uitleg geven over de werkwijze die ik gevolgd heb. Daarbij herinner ik de lezer aan het feit dat de meeste hoofdstukken van dit boek op diverse tijdstippen en voor een specifiek publiek geschreven zijn. Ze berusten niet op een systematisch onderzoek en vloeien niet uit het gebruik van eenzelfde methode voort."(272)

[Dat is zeker waar. Maar dat had hij dan beter duidelijk kunnen maken aan het begin van het boek. Die 'eigen benadering' van veelheid in de eenheid en eenheid in de veelheid die hij zegt te hebben zie ik dan weer niet. Dat is toch eigenlijk een open deur. Daar hadden de presocratici het al over.]

"Ik begin echter met de vraag waarom er in dit boek zo weinig over het postmodernisme wordt gezegd."(272)

"Laat ik maar meteen bekennen dat ik over het postmodernisme grote twijfel heb. Ik geloof niet dat de brede stroom van opvattingen, denkbeelden, onderzoeksstijlen, metaforen, taalspelen, geschriften en interventies die onder deze term bijeengebracht worden tot een heldere analyse van de moderniteit leiden. Mijn voornaamste bezwaar tegen deze stroming is dat de verwarring die het moderne bestaan vaak kenmerkt op intellectueel niveau weerspiegeld wordt. In die zin gaat het vooral om een symptoom van en niet om een oplossing voor de problemen waarmee we in de moderniteit geconfronteerd worden."(272)

[Ik ben het daar erg mee eens.]

Met sommige zaken kan hij het wel eens zijn: het articuleren van verschillen en het vermijden van essentialisme; het vermijden van een groot verhaal dat alles beschrijft in een groot samenhangend geheel.

"Mijn instemming geldt dus vooral de strijd die het postmodernisme tegen achterhaalde vormen van denken voert. We moeten afscheid nemen van 'grote verhalen' over de geschiedenis en we moeten de betekenis van de dingen niet uit hun 'wezen' maar uit hun verschillen halen. Op basis daarvan zou men een prachtig onderzoeksprogramma kunnen opstellen. Maar de moeilijkheid is dat veel postmoderne auteurs deze uitdaging niet serieus nemen. Met als gevolg dat de relevantie van hun inspanningen zowel in moreel als in wetenschappelijk opzicht beperkt blijft."(274)

Met name hun talige paradigma zit Van den Brink dwars. Hij wil een terugkeer naar het realisme.