>>>  Laatst gewijzigd: 2 december 2020   >>>  Naar www.emo-level-8.nl  
Ik

Notities bij boeken

Start Filosofie Kennis Normatieve rationaliteit Waarden in de praktijk Mens en samenleving Techniek

Notities

Incididunt nisi non nisi incididunt velit cillum magna commodo proident officia enim.

Voorkant Plato Verzameld Werk PLATO
De Staatsman (Verzameld Werk, deel 3, editie Xaveer de Win)
Antwerpen / Baarn: Nederlandsche Boekhandel / Ambo, 1978;
ISBN 90 2890 3380 (DNB) / 90 2630 4242 (Ambo)

Dit boek geeft een gesprek weer tussen Socrates, Theodorus, een vreemdeling en een andere, jongere Socrates. Er is blijkbaar al gesproken over wat een sofist is, nu gaat het gesprek over op wat een staatsman is. Dat gesprek verloopt op de inmiddels bekende manier: de eerste vraag is wat voor kennis een staatsman moet bezitten, maar dat dwingt er toe na te denken over wat kennis is. Er wordt onderscheiden in theoretische (bv. de rekenkunde) en praktische kennis (bv. de timmermanskunst).

"Maar het volgende is wel evident: wat een koning in het algemeen met zijn handen en met heel zijn lichaam vermag om zijn macht te behouden, is maar onbeduidend, vergeleken met wat hij vermag door zijn verstandelijk inzicht en zijn zielesterkte. ... We zullen dan ook zeggen, als ge het goed vindt, dat de koningskunst nauwer verwant is met de theoretische kennis dan met handenarbeid of met de praktijk in het algemeen."(524-525)

[Hier dus opnieuw de waardering van de theorie boven de praktijk.]

De theoretische kennis wordt verdeeld in 'oordelende en bevelende' theoretische kennis. De bevelende op haar beurt in 'zelbevelende' en 'de-bevelen-van-anderen-uitvoerende' vorm. De 'zelfbevelende' kan bevelen geven aan levende of aan onbezielde wezens. En zo verder: de koning of staatsman houdt zich bezig met levende wezens, met levende wezens die als kudde leven en niet als individu, met kuddes op het droge en niet op het water, de kuddes die lopen en niet die vliegen, lopers zonder horens en niet die met horens. Dat verdelen zelf is zelfs even een thema.

Na een lang verhaal komt het er op neer dat staatsmanskunst gelijk staat aan 'mensenhoederskunst' (538). Maar dat zondert koningen niet af van geneesheren en anderen die aanspraak kunnen maken op dezelfde taak of kennis van zaken. Wat maakt de koning tot 'mensenherder' bij uitstek (550)? Omdat hij de zorg heeft voor alle mensen, niet alleen voor een bepaalde groep (bv. de zieken). Maar zelfs dat is nog niet voldoende, omdat je het dan zowel over een koning (vrijwillig aan vaarde zorg) als over een dictator (opgedrongen zorg) kunt hebben.

[Dit zijn dus weer taalspelletjes of logische spelletjes met taal, of hoe je het ook wilt noemen. Blijkbaar moet dat in tweeën verdelen helpen om dingen te definiëren, maar ik vind het nogal willekeurig: je kunt er alles mee aantonen, met dat soort dialectiek. Waarom zou een koning zich bijvoorbeeld niet willen bezig houden met vliegende levende wezens of met lopende levende wezens met hoorns op hun kop? Er is niets noodzakelijks in dat soort keuzes.]

"Altijd volgens dezelfde verhoudingen en op dezelfde manier blijven, altijd identiek zijn, is een voorrecht dat slechts aan het allergoddelijkste toekomt. De lichamelijke natuur behoort echter niet tot deze orde."(542)

[Opnieuw de positieve waardering van het ene, gelijkblijvende en de negatieve waardering van het vele, veranderlijke gekoppeld aan een negatieve waardering van het lichamelijke. Ook merkwaardig is dat de strengheid in logisch redeneren die Socrates blijkbaar nastreeft met gemak samen kan gaan met mythen die hij vertelt over wat de goden allemaal deden en niet deden, met verzamelingen van beweringen over allerlei dingen die volkomen zonder onderzoek aanvaard worden als waar.]

[ Zoals uit de vraag op p.563 - "Waarom al die talloze en nodeloze distincties?" - blijkt is Plato zich er heel goed bewust van dat hij er met al die onderscheidingen omheen draait. Maar - zo wordt na een vage uiteenzetting gesteld - dat is een goede oefening in de dialectiek met het oog op het doel wat met die dialectiek wordt nagestreefd:]

"Het onlichamelijke immers - en dàt is juist het schoonste en voornaamste dat er bestaat! - kan slechts duidelijk aangetoond worden door verklaring en door niets anders, en alles wat we nu zeggen heeft dit onlichamelijke tot doel. Maar oefening, op elk gebied, is gemakkelijker wanneer men met minder belangrijke onderwerpen werkt, dan wanneer het om grote gaat."(568)

[Opnieuw de negatieve waardering van het lichamelijke. De langdradigheid en de methode om alles in klassen in te delen heeft een functie (569), aldus Socrates! Iemand die het met die wijdlopigheid niet eens is, moet maar aantonen dat een kortere uiteenzetting tot een betere dialectiek leidt die dingen beter bewijst (570). En daarmee wordt dat punt opzij geschoven. Jammer, want wat tot dusver evenmin is aangetoond is dat die langdradige uiteenzettingen van Socrates zelf wél tot een beter dialectisch bewijs voeren. Integendeel, zou ik zeggen, zoals ook weer blijkt uit de indelingen op de pagina's hierna. In een boek als dit valt nog meer dan anders op dat die dialectiek ook wel erg leeg is: de opponent heeft zelden een kritische vraag of opmerking tegenover Socrates, het is zeg maar allemaal 'ja, zeker', 'fataal', 'absoluut' en 'hoe zou het anders kunnen'. Maar het punt is nu net dat het vaak wel anders kan omdat er 1° van bepaalde normatieve premissen wordt uitgegegaan die heel discutabel zijn, en omdat er 2° heel wat valt af te dingen op de noodzakelijkheid en de 'dwingende conclusies' van de opgezette logische redeneringen.]

Inmiddels is Socrates nog steeds bezig vast te stellen waardoor echte staatsmanskunst zich kenmerkt en hoe je de echte staatsman kunt onderscheiden van allerlei lieden die alleen maar de pretentie hebben dat te zijn. In ieder geval geldt:

"... de juiste staatsvorm bij uitstek, de énige, is die waarin ge leiders zult vinden die waarlijk op de hoogte zijn van hun taak, en die er niet slechts de schijn van hebben. Regeren ze dan volgens wetten of zonder wetten, met of tegen de zin van hun onderdanen, zijn ze arm of rijk: daarmee dient niet de minste rekening gehouden te worden bij het beoordelen van de juistheid van om het even wat."(580)

"Wat verstandige leiders ook mogen doen, nooit handelen ze verkeerd zolang ze aan deze éne grote stelregel vasthouden: steeds aan de burgers de meest strikte rechtvaardigheid te bedélen, onder de leiding van verstand en kunde. Op die manier zullen ze bij machte zijn het behoud van hun onderdanen te verzekeren en hun zelfs, in de mate van het mogelijke, beter te maken dan ze vroeger waren."(586)

[Ja, maar nog steeds draait Socrates er om heen, want hoe meent hij te kunnen onderscheiden tussen 'waarlijk op de hoogte zijn van hun taak' en de schijn daarvan? Wanneer is iemand verstandig en strikt rechtvaardig en wanneer niet? Dat is normatief en nog steeds niet helder uitgewerkt. En toch meent hij te kunnen zeggen dat zo iemand boven de wet mag staan of ten koste van zijn onderdanen mag handelen. Opvallend is ook de vergelijking met de geneesheer die in zo'n context zo vaak opduikt: een geneesheer kan een goede geneesheer zijn, ook al moet hij af en toe pijnlijke ingrepen bij patiënten verrichten of smerig smakende drankjes voorschrijven, een patiënt zal hem dat niet kwalijk nemen, integendeel. Maar een staatsman is geen geneesheer, Socrates wordt nu juist niet moe het verschil te benadrukken tussen het leiden van de staat en allerlei andere 'kunsten'. Dus die vergelijking is zelfs vanuit het perspectief van Socrates onterecht. Ook de vergelijking met de kapitein van een schip komt vaak terug. Dat is iemand die vanuit zijn kunde de wet stelt op het schip, het is de ware autocraat, maar helaas is dat in de praktijk ook het geval wanneer de kapitein die kunde niet of te weinig heeft. Kortom: nog steeds is onduidelijk wat iemand tot een goede staatsman maakt. Wat wel duidelijk is is dat Socrates het belang van de wetten en 'gecodificeerde voorschriften' (590) scherp relativeert, en liever vertrouwt op de 'koninklijke weefkunst' en de deugdzaamheid van de leiders en op hun 'goddelijke band' (607), al blijft volkomen onduidelijk wat dat is.]

[Hier wordt 'aristocratie' trouwens ineens opgevat (593) als een 'regering van de rijken' en niet als een 'regering van de besten' en dat is nogal een verschil met het boek De Staat. De vijf staatsvormen die hier genoemd worden zijn: koning, dictator (beide alleenheersers), oligarchie, aristocratie en democratie.]